Roth maakte in opdracht van de gerenommeerde Frankfurter Zeitung een reis door Oekraïne, feitelijk het geboorteland van de in het plaatsje Brody opgegroeide schrijver, dat tot 1918 aan de Oostenrijks-Hongaarse kant van de grens met Rusland lag. De neerslag van zijn reis vormde een schitterende driedelige reportage waarin Roth veel thema’s aansneed die negentig jaar later nog steeds actueel zijn.

In De Oekraïense minderheid, de eerste reportage, vraagt hij zich af waarom de Europese en Amerikaanse politici oftewel ‘Weltaufteiler’ (‘wereldverdelers’) Oekraïne geen eigen staat willen toekennen, en wegkijken als ‘een groot volk van dertig miljoen’ in diverse nationale minderheden uiteenvalt. Roth stond nogal ambivalent tegenover Oekraïne, zoveel wordt snel duidelijk. Enerzijds spotte hij graag met de bewoners, die hij ‘koppig, hardhorig en grof’ vond, met de ‘valse elegantie van provinciale fotografen’. Anderzijds waardeerde hij de toen nog polyglotte stad lvov (Lemberg) als ‘klein filiaal van de grote wereld’ en als oostelijkste uitloper van de oude Habsburgse Donaumonarchie: ‘Achter Lemberg begint Rusland, een andere wereld.’

Die andere wereld zou Roth even later leren kennen, in de tweede helft van 1926, toen hij voor de krant maandenlang door Rusland trok. Roth was aanvankelijk gefascineerd door Rusland – hij noemde zich zelfs een tijd ‘der rote Joseph’ – en de sociale experimenten sinds de revolutie van 1917 hadden zijn volledige belangstelling. Maar onderweg in Rusland werd hij snel uit de droom geholpen, hij moest constateren dat het land langzamerhand de richting van een dictatuur insloeg. Roth demonstreerde hiermee een vooruitziende blik (zoals hij dat even later ook met de opkomst van het nationaal-socialisme zou doen), en die snelle koerscorrectie onderscheidde hem van veel andere Duitse en internationale intellectuelen als Ernst Toller, Lion Feuchtwanger en Egon Erwin Kisch, die Moskou heel lang en door dik en dun bleven steunen.

 Joseph Roth laat nergens de kleine man of vrouw buiten beschouwing

Roth bezocht Leningrad en Moskou en reisde vervolgens via Odessa en Baku naar Kiev. Hij bericht over uiteenlopende onderwerpen als het Russische straatbeeld, de positie van de joden, de rol van de vrouw en het ontbreken van ‘erotische cultuur’, de theaters, censuur, jeugd en opvoedkunde. Een magnifiek ironisch hoogtepunt vormt de reportage over de tweeduizend kilometer lange reis per stoomboot over de Wolga tot Astrakan aan de Kaspische Zee. In Astrakan floreerde ooit de handel in kaviaar, zo laat hij weten, maar nu domineren er de vliegen. ‘De vliegen en niet de vissen maken achtennegentig procent van de fauna in Astrakan uit. Zij zijn totaal nutteloos, geen handelswaar, niemand leeft van hen, zij leven van allen.’

Joseph Roths briljant geschreven, sterk subjectieve reportages over Rusland zijn – anders dan de reeks over Oekraïne – in ons taalgebied niet onbekend gebleven. In 1994 verscheen in de Engelbewaarder-reeks van uitgeverij Lubberhuizen het door Koos van Weringh mooi vertaalde en deskundig toegelichte bandje Reis door Rusland. Nieuw zijn daarentegen de meeste van de bijna veertig teksten in De blonde neger en andere portretten, samengesteld en vertaald door Els Snick, die twee jaar geleden een boekje over Joseph Roth in Nederland en Vlaanderen presenteerde. ‘Portretten’ is misschien niet de juiste benaming voor deze teksten, eerder kun je van verhalen, schetsen of impressies spreken, van datgene wat de Duitsers ‘feuilletons’ noemen. De bundel – met fraaie illustraties van Frans Masereel – bevat teksten uit vrijwel de gehele loopbaan van Roth tussen 1919 en zijn vroege dood in 1939, en laat derhalve ook zijn ontwikkeling zien. In de eerste helft van de bundel domineren nog de lyrische verhalen, meestal zonder pointe of resumé. Teksten als Zes voet diep, Sinterklaas of De man in de kapsalon tonen overigens heel duidelijk de invloed aan van de Weense impressionist Alfred Polgar, door Roth als zijn grote leermeester beschouwd.

Roth snijdt een groot aantal onderwerpen aan, nergens laat hij de kleine man of vrouw buiten beschouwing. We lezen over criminele en psychiatrische gevallen, de Rijksdag-verkiezingen van 1924, het opkomende antisemitisme en discriminatie (ook van zigeuners), variétédanseressen en clowns, vluchtelingen voor het nationaal-socialisme. Steeds nadrukkelijker krijgt hij aandacht voor de sociale nood, bijvoorbeeld in het ietwat macabere De kreupelen waarin sprake is van een begrafenis waaraan uitsluitend door Poolse invaliden, doofstommen en blinden wordt deelgenomen. Men kan deze tekst heel goed lezen als een appèl aan de mensheid. Ontroerend is ook De moeder over een oudere vrouw die door haar zoon bijna met messteken wordt vermoord, maar die hem in de gevangenis met zorgen omringt en hem alles vergeeft onder het motto ‘het was zijn schuld niet’.

Helemaal tevreden kun je met deze uitgave helaas niet zijn. De vertaling is stroef en bepaald niet foutloos, de aantekeningen zijn soms gebrekkig. Lessings wereldvermaarde Nathan der Weise toeschrijven aan Schiller is wat al te gortig. ‘Danig’ betekent iets heel anders dan ‘dusdanig’ of ‘zodanig’, fout is daarom: ‘danig strenge regels in acht nemen dat het niet meer mogelijk is om…’ Ook ‘achter elkaar’ en ‘na elkaar’ worden vaak verwisseld; over een waanzinnige pianist luidt het ergens dat hij ‘vijftig middagen na elkaar de symfonie in b-mineur van Schubert’ had gespeeld. Jammer, deze slordigheden. De grote Joseph Roth verdient een beter lot.


Beeld: (1) Houtsnijwerk door Frans Masereel ( Frans Masereel)