
In 1912 liet Helene Kröller-Müller op het landgoed Ellenwoude in Wassenaar een één op één maquette bouwen van haar gedroomde ‘kunsthuis’, een landhuis en museum en spiritueel centrum in één. Het model, van hout en zeildoek, was verplaatsbaar, zodat de opdrachtgeefster het in verschillende posities in het landschap kon bezien. Het viel haar tegen. Architect Behrens vloog de laan uit en werd vervangen door zijn assistent, Ludwig Mies van der Rohe. Een jaar later werd het peperdure kunstje nog eens uitgevoerd, nu met Mies’ ontwerp; tegelijk hadden de Kröllers ook H.P. Berlage een ontwerp laten maken. Van al die ontwerpen kwam uiteindelijk niets terecht.
Ellenwoude ligt op een steenworp van het landgoed Voorlinden. In het jaar waarin Helene Kröller-Müller aan het experimenteren sloeg bouwde Hugo Loudon daar een enorme villa in baksteen Tudor-stijl, om zijn Britse echtgenote te plezieren, en hij liet ook een klassiek Engelse landschapstuin aanleggen. Het is naast deze villa dat de koopman Joop van Caldenborgh zijn Museum Voorlinden heeft gebouwd.
Van Caldenborgh had natuurlijk een heel ander wensenpakket en een compleet ander concept dan Helene Kröller-Müller, maar bij het naderen van dit nieuwe gebouw, lopend langs een weiland met schilderachtig authentieke lakenvelder koeien, over een laantje dat zich zachtjes buigt om een vijvertje dat nog door Johan Zocher is getekend, komt de gedachte aan de grote ambities van de Kröllers en Loudons van weleer wel even naar boven. En niet alleen bij mij: ook de architect van het nieuwe museum, Dirk Jan Postel, heeft die geschiedenis aangehaald toen zijn ontwerp werkelijkheid werd: ‘[het lijkt wel] de droom van Helene Kröller-Müller, een eeuw verschoven in tijd, en maar een klein stukje in plaats. Zoals zij beschreef: “Brede perspectieven over het weiland, tegen de achtergrond van het duin. Een museum dat zal toebehoren aan het algemeen.”’
Postels ontwerp is een groot maar helder gebouw, met lange gevels van ‘duinzandkleurig natuursteen’ en korte met grote glazen puien waardoor je van buiten diep in het gebouw kunt kijken, en van binnen vrijwel overal het parklandschap kunt zien. Het geheel heeft een ‘zwevend’ dak met ‘afgesneden buisjes’ die veel daglicht toelaten. Er zijn wat museumgebouwen waar het op lijkt. Het heeft wat van de Menil Collection in Houston, van Piano Fitzgerald uit 1986, en zeker wat van Renzo Piano’s ontwerp voor de Fondation Beyeler in Basel, maar Postel heeft vooral, zo te zien, gewerkt vanuit zijn eigen ontwerp voor de Nederlandse ambassadeurswoning in Peking – ook een relatief laag, lang gebouw met lange natuurstenen wanden en grote glazen gevels. Er is in het landgoed verder met mate gelandschapt, er is veel gras geplagd en de perken zijn gevuld door Piet Oudolf, maar de grote villa Voorlinden uit 1912 is intact en omgebouwd tot restaurant. Kortom: een prachtig ensemble. Het interieur van het museum is al even zorgvuldig vormgegeven, al mag gezegd dat de drang naar helderheid dáár, in die perfecte ruimtes met perfect witte wanden en perfect licht en perfecte vloeren en perfecte plintjes en geen tekstbordje te veel (wat zeker fijn is) heeft geleid tot een soort visuele hygiëne die wel zéér kuis is, op het fetisjistische af.
Van Caldenborgh heeft niet te klagen gehad over publiciteit. De koning kwam kijken, en Van Caldenborgh deed in het eerste uur van de opening zelf de kaartverkoop, in suppoostenuniform, maar verder laat hij zich ter plaatse niet bijzonder gelden; anders dan bij museumbouwers als Scheringa en Louwman staat zijn naam niet op de gevel. De collectie, het gebouw en het domein worden ondergebracht in een stichting, en te zijner tijd nagelaten aan de gemeenschap. Het is een royaal geschenk.
Hoe royaal precies is niet zo makkelijk vast te stellen. De Kröllers waren werkelijk onmetelijk rijk, de Loudons keken niet op een ton meer of minder, Van Caldenborgh geldt als een goede middenmoter in de Quote 500. Het bouwen van een collectie met bijbehorend museum op bijbehorend landgoed is een ambitie die hij deelde met velen, vooral in de Verenigde Staten; Van Caldenborgh liet echter al eens weten dat hem was gebleken dat de financiële armslag dáár net wat groter was dan de zijne. Voor een solide endowment moet je rekenen op ten minste honderd miljoen, liever het viervoudige. Rekenend op de achterkant van een sigarendoosje kom je makkelijk tot zo’n bedrag. Het Voorlinden-domein kostte alleen al 15,5 miljoen, de gemeente Wassenaar en het Waterwingebied en de Ecologische Hoofdstructuur en andere moesten worden gecompenseerd voor het verlies aan zesduizend vierkante meter natuurgebied, een deel van de nieuwbouw werd halverwege afgebroken omdat het de bouwheer niet beviel – daar waarde de geest van Helene Kröller-Müller rond. En de collectie? Moeilijk te zeggen. ‘Enkele duizenden werken’, zei Van Caldenborgh een paar jaar geleden, toen een selectie in de Kunsthal werd getoond. Hij koopt al zo’n veertig jaar kunst, zijn vaste curator Suzanne Swarts doet ook zelfstandig aankopen. De waarde lijkt mij aanzienlijk. Voorlinden toont bijvoorbeeld het indrukwekkende stalen doolhof Open Ended van Richard Serra, vervaardigd in 2007-2008; Lacma in Los Angeles kocht in 2006 een Serra van vergelijkbare omvang voor tien miljoen dollar.
Zo zijn er meer werken uit het hoogste segment, en ze worden met gepaste trots getoond. Skyspace van James Turrell is spatzuiver geconstrueerd, de glazen sculpturen van Roni Horn staan er prachtig en Echtpaar onder parasol van Ron Mueck is een publiekslieveling in de dop. Een indicatie van de ‘diepte’ van de collectie is het feit dat de eerste museale tentoonstelling in Voorlinden, een overzicht van het werk van Ellsworth Kelly, dat werd samengesteld voor Rudi Fuchs, bruiklenen omvat uit het Stedelijk, MoMA New York, Pompidou, Beyeler, Tate Modern en Whitney, allemaal eersteklas musea die klaarblijkelijk in Caldenborghs collectie een interessante partner zien. Dat is veelbelovend.
Het aardige van een privé-collectie is dat je vermoedt dat de objecten een rol hebben gespeeld in het persoonlijk leven van de eigenaar, en dat ze nog altijd op de een of andere manier deel zijn van zijn wereld. Ik heb ooit, een jaar of tien terug, Van Caldenborghs collectie in situ gezien, in zijn huis in Wassenaar, dat allesbehalve museaal of pretentieus was, maar juist familiair in schaal, stijl en omvang. Zoiets geeft een zeker patina aan de werken, een vermoeden van intieme omgang. De verzameling van wijlen Piet Sanders vulde zijn huis in Schiedam tot op de wc; het Mondriaantje hing als het ware naast de Removos-kalender en dat houten troontje uit het Amazonegebied. In een huis is zo’n ordening natuurlijk en door het gebruik ingegeven, een afspiegeling van het karakter van de verzamelaar; in een museum wordt dat anders, en daar moet de verzamelaar de stap naar curator maken.
De eerste proeve daarvan is de inleidende tentoonstelling Full Moon, een ‘ahistorische dwarsdoorsnede’. De bezoeker ‘wordt uitgenodigd zelf verbanden en vergelijkingen te maken’, zegt het museum, maar dat wil niet zeggen dat de samenstellers niet heel wat verbanden en vergelijkingen aandragen. Het is best een drukke tentoonstelling (43 werken in zeven zalen) en daar spreekt enthousiasme uit, maar een beetje overijverig is het ook. De verbanden zijn érg duidelijk. Vier werken van Jan Sluijters, Francis Alÿs, Esther Tielemans en Ornaghi Prestinari in de eerste zaal vertellen je dat kunst uit kleuren bestaat, en dat ‘representatie’ niet altijd mogelijk of van belang is. De volgende zaal matcht het blauw van Yves Klein aan dat van Katja Mater, de daaropvolgende de groenen en bruinen van Warhols Camouflage aan die van Sherrie Levine (Monochromes after Seurat) en de bruine aarde van Massimo Bartolini. Zes roodbruine studies van Michaël Borremans doen het leuk met de rode appels van Tom Friedman. En zo meer: het zijn genoeglijke esthetische combinaties, maar wat eraan mist is reuring. Zeker, die visuele hygiëne laat mooi zien dat de discrete kleurvlakken van Olafur Eliasson (Lake Fades) herhaald worden in de tinten van de huid van Pyke Kochs Vrouw met dode vogel, maar je mist film, video, neon, hels geratel en gestamp.
Bij de opening maakte Van Caldenborgh zelf, naar verluidt, een grapje over een stuk muziek dat er werd gespeeld: dat was hem iets te ‘crematoriumachtig’. Verdomd, dat is een woord dat ook mij inviel, misschien door dat wandelingetje onder stemmige donkere bomen, door die vlekkeloze vormgeving, die nergens aanstoot geeft, door die de geest verheffende uitzichten naar het park, de bedremmelde beleefde stilte van de bezoekers, de milde glimlach op ieders gezicht – dat alles ken je van de gang naar een crematie, die doorgaans in net zo’n setting plaats heeft.
Hier ligt de belangrijkste uitdaging van het project, en misschien ook wel de reden waarom Wim Pijbes is aangesteld als directeur. Die weet namelijk dat een museum maar al te vaak een plaats is waar kunstwerken heen gaan om te sterven, waar ze opgebaard worden in een gewijde emotieloze stilte op emotieloos wit. In het tot leven brengen van Van Caldenborghs collectie als een werkelijk belangrijke zender in het Nederlandse cultuurlandschap valt, denk ik, nog veel werk te verzetten.
Full Moon, Museum Voorlinden, Wassenaar. Ellsworth Kelly, Bloemlezing tot 8 januari 2017. voorlinden.nl
Beeld: Ron Mueck, Couple under an Umbrella, 2013 (Antoine van Kaam, Museum Voorlinden)