Heel lang heb ik gedacht dat Edgar Allan Poe een Engelsman was – en ik ben vast de enige niet. Het is ook niet zo gek als je bedenkt dat tal van zijn verhalen zich in Engeland afspelen, of in ieder geval in Europa en niet in Amerika, waar Poe geboren werd, leefde en stierf. Edgar Poe, zoon van een gevierd actrice en een minder geslaagde, heetgebakerde en drankzuchtige vader, was op zijn derde wees. De welgestelde Frances en John Allan namen hem voor vijf jaar mee naar Engeland. Na hun terugkeer zou de jonge Poe Amerika nooit meer verlaten – maar volgens getuigen kwam hij terug ‘als een Engels jongetje’. In ieder geval zou Edgar, zie z’n verhalen, nog vaak terugdenken aan de periode in Engeland. Zelf noemde hij Amerika ‘een voortzetting van Engeland’.

Later, weggelopen van huis, ging hij verhalen schrijven omdat de poëzie niets opleverde. Hij bekwaamde zich in de toen populaire stijl van de gothic novel: griezelverhalen die zich afspeelden in barre landschappen, rond sombere kastelen waar morbide geschiedenissen plaatsvonden. Vooral de Duitsers Tieck en Hoffmann hadden zijn interesse. Hij debuteerde in 1832 als verhalenverteller met Metzengerstein, met de ondertitel: A Tale in Imitation of the German.

In zijn voorwoord bij zijn eerste verhalenbundel (1839) dekt Poe zich met nauw verhulde woede in tegen het ‘gewauwel’ als zouden zijn verhalen te Duits zijn: ‘Als in veel van mijn voortbrengselen ontzetting de these is, dan houd ik vol dat de ontzetting niet van Duitsland is, maar van de ziel.’ Bovendien, stelt hij, houden lezers stiekem van sensatie, van overdrijving, tot op het randje van wat gewoonlijk slechte smaak wordt genoemd: ‘Het koddige verheven tot het groteske; het vreeswekkende gekleurd tot het verschrikkelijke; het grappige vergroot tot het burleske; het eigenaardige verdraaid tot het vreemde en mystieke.’

Dit was en bleef Poe’s literaire programma.

Maar waren zijn verhalen zo ‘Duits’?

Het is onmiskenbaar dat Poe veel elementen heeft ontleend aan de Duitse Romantici en de Angelsaksische mode van de gothic novel. Maar deze tradities waren hem op het lijf geschreven.

De sombere Poe, toch al erfelijk belast, werd immers achtervolgd door dood, ziekte en (bloed)schande. Lees zijn biografie er maar op na. Daarbij komt dat Poe de gewraakte horrorelementen niet klakkeloos overnam in zijn verhalen. Hij bewerkte ze naar zijn idee. Hij verrijkte de inhoud, verleende ze vaart en weefde er psychologische parafernalia doorheen die de toch al niet geringe indrukken van verschrikking en wanhoop bij de lezer nog eens extra verdiepen.

Niet onbelangrijk zijn ook de poëtische technieken waarmee Poe, min of meer gefrustreerd dichter, zijn proza versterkte. Zo maakte hij voor zijn proza soms gebruik van een bijna hypnotiserend ritme (het slot van The Narrative of Arthur Gordon Pym), of van klankeffecten zoals in The Pit and the Pendulum, waarin je de messcherpe slinger boven het hoofd van de man in de kerker kunt horen suizen in zinnen als: ‘With a steady movement – cautious, sidelong, shrinking, and slow, I slid from the embrace of the bandage and beyond the sweep of the scimitar.’ Of de openingszin van het Usher-verhaal die het van het begin af aan een bilderdijkiaanse donderdoem meegeeft: ‘During the whole of a dull, dark, and soundless day (…)’ Iets wat vertalers (onder anderen Simon Vestdijk) voor problemen stelt.

Fraaie vertalingen in het Nederlands zijn die van F.A. Ankersmit, die veel invloed hebben gehad op de dichters Achterberg en De Vries – voor de oorlog verschenen bij de Wereldbibliotheek in een prachtig uitgevoerd boekje. Maar ook deze nieuwe vertaling mag er zijn. En het is geen sinecure om Poe te vertalen, want zijn woordgebruik en zinsconstructies zijn vaak niet eenvoudig.

Gaandeweg ging Poe minder barok schrijven en gebruikte hij meer dialogen. Het leidde tot een luchtiger verteltrant bij een niet minder beklemmende inhoud. Maar het allerbelangrijkste: hij hield zijn verhalen kort. In zijn poëtica draaide alles om de ‘eenheid van effect’ – alle ambitieuzere, in ieder geval langere werken van Poe (zoals Arthur Gordon Pym) bleven onvoltooid. ‘Eenheid kan niet goed standhouden in werk dat niet in één sessie gelezen kan worden. (…) In de hele compositie zou er geen woord geschreven moeten zijn, waarvan de strekking niet direct of indirect die van het vooropgezette plan is.’

In het verhaal Berenice (dat zo mooi rijmt op ‘teeth’) vindt Poe volgens biograaf Jeffrey Meyers voor het eerst zijn eigen toon. Maar het is een bewerking van Callimachus’ gedicht Coma Berenice. Zijn toenmalige tijdschriftenbaas Thomas White vond dat hij te ver ging met deze eigen toon. Poe, even geslepen als diplomatiek: ‘Voor wat betreft Berenice alleen geef ik toe dat het het randje van de slechte smaak benadert – maar ik zal niet meer zo ongehoord zondigen.’

Poe leunde voor zijn werk wel vaker op zijn lectuur. Voor zijn eerste sciencefictionverhaal Het ongekende avontuur van ene Hans Pfaall – een Nederlander vlucht voor zijn schuldeisers in een heteluchtballon naar de maan – had hij een verhandeling van de astronoom Herschel geplunderd. En zo lijkt De man die was opgebruikt verdacht veel op Swifts kostelijke satirische gedicht A Beautiful Young Nymph Going to Bed. Maar waar Swift de menselijke ijdelheid bespot, haalt Poe de menselijke wreedheid over de hekel. De informatie die hij nodig had voor Een afdaling in de maalstroom ontleende hij aan de Encyclopedia Britannica. En (ha!) prompt bracht de daarop volgende druk van deze befaamde encyclopedie wat verzinsels van Poe als nieuw feitenmateriaal.

Veel belangrijker is natuurlijk Poe’s onmiskenbare genie en, ondanks alles, originaliteit. Zo wordt hij vooral door zijn De moorden in de rue Morgue algemeen beschouwd als de grondlegger van het detectiveverhaal, het genre dat in de twintigste eeuw zo’n geweldige vlucht zou nemen. Van belang is ook dat het verhaal de stad als decor heeft. Met het eerder geschreven, schitterende De man van de menigte schreef hij het twééde verhaal dat de stad en haar mensenmassa zelf als onderwerp heeft. (Gogol was hem voor met De Nevski Prospekt.) Hij was ook een van de vroegste sciencefictionschrijvers, wat hij overigens beschouwde als een minderwaardig genre.

Zijn talent voor de detective, of meer in het algemeen voor ‘redeneerverhalen’, wordt altijd in verband gebracht met zijn vermeende analytische gaven. Poe de logicus. E.D. Forgues, de criticus die hem bekend maakte in Frankrijk en daarmee Europa, schreef in zijn eerste artikel dat het schijnt alsof Poe ‘maar één muze (heeft): logica’. Maar er valt wel een en ander af te dingen op die gaven. Want zoals Poe zelf al schreef: ‘Waaruit bestaat de vernuftigheid van een web ontrafelen dat je zelf (…) geweven hebt met de opzettelijke bedoeling het te ontrafelen?’ Toch benadrukte hij het belang van de rede en doorspekte zijn taal met beelden ontleend aan de wiskunde en mechanica. En hij daagde lezers uit geheimschriften in te sturen, want ontcijferen leverde hem ‘hoegenaamd geen moeite’ op. Tegelijkertijd stond hij erop dat de geheimschriften werden gemaakt volgens zijn instructies: iedere letter van het alfabet moest vervangen worden door één teken. Waarmee hij het zichzelf dus niet erg moeilijk maakte. En dan nog maakte hij fouten, ook bij de inzendingen die uit algemeen bekende gebedsteksten bestonden. Maar de lezers vonden het razend knap. En van de ervaringen die hij ermee opdeed zou hij gebruik maken in het verhaal De gouden kever, waarin hij overigens, zoals aangetoond door Jan Wolkers, een rekenfout maakte.

Poe ging prat op zijn rationalisme, maar waagde zich in tegenstelling tot zijn schepping detective Auguste Dupin ’s nachts niet graag op straat. Bang in het donker! ‘Ik geloof dat demonen voordeel putten uit de nacht om de onbehoedzamen te misleiden — hoewel ik, moet je weten, niet in hen geloof.’ (Een zin die Kafka geschreven kon hebben.) Poe is een dubbelfiguur als William Wilson. ‘Innerlijk gespleten.’ Biograaf Meyers noemt hem ‘de bijgelovige scepticus’.

Poe is op zijn best als hij de logica van de krankzinnigheid beschrijft. Hij had een groot gevoel voor de onaangename sensatie van het onbekende: angst. Dat is immers zijn belangrijkste kwaliteit: de beklemming die hij kan overbrengen. Want daardoor zijn z’n griezelverhalen stuk voor stuk klassiek geworden – en daarom bewonderde Hitchcock hem zo. Bijna steeds gaat het om verhalen waarin de mooie geliefde van de soms verwante maar altijd zwaarmoedige en/of krankzinnige hoofdpersoon voortijdig komt te overlijden door ziekte en al dan niet levend begraven wordt. Zoals in Berenice, Morella, Ligeia, Eleonora, het verhaal van Usher en in Het ovale portret.

Andere griezelverhalen betreffen de beklemming op zichzelf (De put en de slinger), respectievelijk het levend begraven zijn op zichzelf (De ontijdige begrafenis). Er zijn al veel psychoanalytische verklaringen gegeven voor deze verhalen. Maar in hoeverre zijn deze verhalen nu ‘autobiografisch’? Want ja, Poe’s jonge vrouw lag weliswaar doodziek op bed en gaf bloed op – maar voordien schreef hij al een paar van deze verhalen. Het is dan nog waarschijnlijker dat de herinnering aan zijn aan tbc gestorven moeder door zijn hoofd bleef spoken. Waarschijnlijker – niet zeker.

Wat wél zeker is: niemand heeft zo helder onder woorden gebracht waar het bij perversie in algemene zin om gaat. In De zwarte kat weidt hij er voor het eerst over uit. De ik-figuur vertelt dat zijn ellende meer en meer beheerst werd ‘door een perverse afwijking, die mijn ondergang kwam verhaasten’. En dan merkt hij op: ‘Met deze afwijking houdt de filosofie zich niet bezig. Toch ben ik van niets zo zeker als dat de perversiteit een van de machtigste drijfveren van de menselijke ziel is – een van de onherleidbare, oorspronkelijke neigingen of gevoelens die het karakter van de mens bepalen. Wie kan van zichzelf zeggen, dat hij niet honderden malen iets slechts of onzinnigs gedaan heeft, om geen andere reden dan dat hij weet dat hij het niet moet doen? Zijn wij niet voortdurend geneigd, ons redelijk oordeel ten spijt, om ongeschreven wetten te overtreden, alleen omdat wij weten dat het wetten zijn?’

En later wijdde Poe aan ‘dit onpeilbare verlangen van de ziel om zichzelf te kwellen (…) – om zonde te bedrijven om der zonde wille’ zelfs een aparte essayistische vertelling: het fraaie De demon van de perversiteit. Daarin legt hij deze menselijke drijfveer nauwkeurig bloot, de neiging ‘gedreven te worden te handelen omdat wij een reden hadden niet te handelen’. En hij vervolgt: ‘In theorie kan geen reden onredelijker dan deze zijn, maar in werkelijkheid is geen enkele reden zo sterk.’ En ‘voor bepaalde geesten’ zelfs absoluut onweerstaanbaar. ‘Het is een radicale, primitieve impuls – een grondbeginsel.’

Was Poe pervers? Hij was in ieder geval zelfdestructief, gooide steeds weer zijn eigen glazen in en verspeelde al zijn kansen min of meer opzettelijk. Ja, hij was ook nog eens gokverslaafd. Net als William Wilson uit het gelijknamige verhaal. En hij werd wellicht gedreven door eenzelfde soort zelfhaat. Wellicht. Misschien. Enzovoort.

Uiteindelijk blijft Poe zelf net zo geheimzinnig als de bizarre personages die zijn verhalen bevolken. En blijven de verklaringen, psychoanalytisch of niet, steken in gemeenplaatsen, die stuk voor stuk de waarheid van déze gemeenplaats bekrachtigen: hij heeft zijn geheimen meegenomen in het graf. Net als de man van de menigte uit het gelijknamige verhaal. De man over wie zijn achtervolger op het laatst opmerkt: ‘Het zou zinloos zijn hem verder te volgen, want ik zal niet meer over hem aan de weet komen, evenmin als over zijn daden.’