(we vallen midden in het gesprek met een beschuldiging van mijn gesprekspartner naar mij toe)

– Je gunt gelovigen hun geloof niet…
– Wat? Huh… Leg uit…
– Omdat je het religieus onderwijs wil afschaffen…
– In de reguliere uren ja… Wat ouders daarnaast doen moeten ze zelf weten…
– Dus jij wil dat iedereen atheïstisch onderwijs krijgt…
– Wat? Nee… Ook niet… Seculier onderwijs…
– Dat zeg ik dus…
– Nee dat zeg je helemaal niet. Je zegt atheïstisch.
– Ja.
– Ik wil niet dat mijn kind atheïstisch of religieus onderwijs krijgt. Dus de leraar hoeft hem niet te zeggen dat God wel of niet bestaat. Hij moet uitleggen dat er mensen zijn die wel en die niet in God geloven en daar objectief de standpunten van uitleggen.
– Dat kan niet objectief.
– O jawel. Als je maar wil. Je moet dan gewoon een goede leraar zijn.
– Óf God bestaat of hij bestaat niet.
– Ja. Dat is zo. Een van beide is waar.
– Maar als katholieke ouders een katholiek kind nou…
– Wat voor een kind?
– Een katholiek kind…
– Een katholiek kind?
– Ja.
– Een kind heeft toch nog helemaal geen beeld van dat soort dingen? Een kind weet het verschil tussen God en Sinterklaas niet eens.
– Dat gaat een leraar ze dus uitleggen.
– Ja… eh nee… Ja. Dat gaat hij ze uitleggen. Als antropologische fenomenen.
– Ah daar heb ik je. God is dus een antropologisch fenomeen. De leraar gaat dus vertellen dat het allebei verzinsels zijn. Al jouw ideale leraren zijn dus atheïst.
– Nee… Wat ze privé geloven doet er niet toe. Er zijn zat seculiere gelovigen.
– Huh…
– Mensen die privé geloven en dat is voor hen voldoende.
– Je bent met debattrucjes bezig. Atheïsme en secularisme is hetzelfde. Of staan in ieder geval aan dezelfde kant.
– Nee. Het ene, atheïsme, is een inschatting, het andere, secularisme, is een pakket van spelregels.
– En religieus zijn… Is dat ook een ‘inschatting’?
– Objectief gezien wel ja… Een idee.
– Religie is wel wat meer dan een idee.
– Voor de gelovige wel. Objectief gezien niet.
– Het behelst zijn hele leven.
– Ja precies. Zíjn hele leven. Niet dat van iemand anders.
– Dus je verbiedt de ouders om een kind in eigen traditie op te voeden.
– Waar zeg ik dat?
– Je zegt: ‘Geen religieus onderwijs.’
– Nee. Ik zeg: niet in plaats ván openbaar onderwijs en niet tijdens de reguliere lesuren. Wat ouders daarnaast nog organiseren is aan hen. Maar kinderen hebben recht op het hele palet van levensovertuigingen.
– Vind jij.
– Ja.
– Maar als die ouders dat nou niet vinden?
– Je moet nu eenmaal systemen hebben in je samenleving. En het secularisme is het beste systeem. De beste garantie voor gewetensvrijheid. Waaronder godsdienstvrijheid.
– Een moslim zou zeggen: ‘Dat laatste nou juist niet.’
– Dan heeft hij geen gelijk.
– Vanuit moslimstandpunt wel.
– En waarom trouwens een moslim? Waarom niet een bahai of een hindoe?
– Nou… Omdat dit toch meer tegen moslims gericht is.
– Want?
– Gewoon… Moslimpje pesten…
– Waar blijkt dat uit dan?
– Je gebruikt niet het voorbeeld van joods onderwijs.
– Het geldt uiteraard voor alle geloven en levensopvattingen. Ik gebruikte helemaal geen specifiek geloof als voorbeeld. Dat deed jij. Waarom kwam jij niet met het voorbeeld van joods onderwijs. Jij zegt: ‘Moslimpje pesten.’
– Dat is het natuurlijk ook gewoon…
– Waarom dan?
– Gewoon. Omdat het dat is.