Als in Nederland belangrijke kunstenaars gestorven zijn begint het grote vergeten. Romanschrijvers? Van Bordewijk is één roman, Ka rakter, in de boekhandel te krijgen. Van Van Schendel is niets leverbaar. Wil je hen lezen, dan moet je zoeken in antiquariaten. Voor Nederlandse componisten is de situatie nog veel ernstiger. Als zij niet gespeeld worden door orkesten en kamermuziekgezelschappen lijken ze voor altijd verdwenen. Onze symfonieorkesten doen hieraan bijna niets. Bij uitvoerders van kamermuziek is de situatie iets beter. Gelukkig zijn er af en toe initiatieven om deze fatale situatie te doorbreken. Ton Hartsuiker, lange jaren bekend door zijn radioprogramma over nieuwe en nieuwste muziek, be dacht een programma met de titel Rondom Peter Schat (1935-2003). Een memorabel concert door ex cellente jonge musici uitgevoerd in de concertzaal van het Bethani en klooster. Hartsuiker had naast Schat ook werken van Jan van Vlijmen en Louis Andriessen geprogrammeerd, een gouden greep, niet alleen door het hoge niveau van de composities, maar ook door hun historische betekenis.

Deze drie hebben met Reinbert de Leeuw en Mischa Mengelberg door de actie Notenkraker een noodzakelijke wending gegeven aan het muffe Nederlandse mu ziekleven. Door hun acties kreeg Nederland eindelijk te horen wat in Europa werd geproduceerd. Maar dit concert bood vooral de gelegenheid terug te kijken op de rol die Peter Schat in die tijd heeft gespeeld: als actievoerder met een goede politieke neus, als begaafd publicist en als naar de toekomst wijzend muziektheoreticus. Zijn composities komen daardoor in een speciaal, de tijd overstijgend, licht te staan. Vier stukken uit de periode 1959-1969 lieten horen hoe inventief hij toen al was, met de oren wijd open naar wat in Europa muzikaal speelde. In diezelfde periode schreef hij zijn eerste opera, Labyrint, gebaseerd op de ook al vergeten fantastische mythologische roman De paradijsvogel van Louis Paul Boon. Het was internationaal een doorslaand succes.

Schat interesseerde zich zeer voor het labyrint als kunstvorm. Ik schreef hem, toen ik hem de verhalenbundel Labyrinten van Jorge Luis Borges cadeau deed: «Ik heb gemerkt dat het beter is in labyrinten rond te dwalen dan naar het geheime centrum of de uitgang te zoeken. Als men de werkelijkheid een labyrint kan noemen, dan is dit nieuwsgierige of wanhopige ronddwalen nog de beste oplossing. ‹Madness› als ‹System›?» We kwamen toen terecht in eindeloze discussies over het gesloten of open kunstwerk. Schats leraar Pierre Bou lez was eveneens hierdoor ge fascineerd en heeft steeds weer be langrijke stukken gecomponeerd die, formeel gesproken, ge schre ven zijn in permanente be weging en geen afsluiting kennen. Dit vormprobleem heeft Schat tot zijn dood beziggehouden.

Maar er was iets wat hem nog meer fascineerde: de plaats van de harmonie, de samenklank in de hedendaagse muziek. Het werd op den duur zijn speciale thema, wat resulteerde in zijn opschudding veroorzakende «Toonklok». De muziekfilosoof Adorno schreef al in 1941 dat bij veel moderne muziek, vooral van Schönberg en zijn school, «de harmonie en de opeenvolging van de klanken aan het toeval zijn overgelaten» en dat deze muziek «de noodzaak van de harmonische voortgang niet kent». Schat onderschreef Ador no’s kritiek geheel en ging evenals Schönberg uit van het chromatische totaal (voor de leek: de twaalf witte en zwarte toetsen op de piano). Maar de Toonklok was niets anders dan een middel om harmonieën te analyseren en de keuze van akkoorden niet puur aan de intuïtie over te laten. Het was geen nieuw systeem, zoals indertijd de twaalftoonstechniek. Ik kon hem tot zijn verrassing vertellen dat Schönberg – een componist die je volgens Schat zeer kon bewonderen, maar niet liefhebben – in 1956 een essay publiceerde met de titel Een apollinische evaluatie van een dionysisch tijdperk en daarin schreef: «Eens zal er een theorie komen die regels zal destilleren uit deze composities.» Hij spreekt dan over de structurele evaluatie van deze klanken. Met andere woorden: Schönberg zat op Schat te wachten! Op de begrafenis van Peter Schat noemde ik hem een waardig erfgenaam van Schönberg en kon wijzen op het belang van de Toonklok voor de muzikale analyse – en dat er wel erg veel dove oren waren in Nederland.

Schat was daarnaast een be gaafd schrijver. Wat Marsman in 1929 over Willem Pijpers muziek essays schreef, zou ook over Schats stijl van schrijven gezegd kunnen worden: «De studies zijn goed geschreven, omdat zij, met haarfijne precisie uitdrukken wat hij, haarfijn, gedacht heeft.»