Ik had een paar jaar geleden een gesprek met hem, op de thee bij een rechts-extremistische beweging. Zijn kerk leidde die fascisten (of monarchisten, of stalinisten, daar kom je nooit helemaal achter) op tot zogenaamde ‘oorlogsmonniken’, en ik heb nog steeds spijt dat ik niet ben ingegaan op de uitnodiging zo'n training bij te wonen, want ik had graag gezien hoe die ‘metropoliet’ en zijn assistent in hun zwartfluwelen gewaden die jongens gevechtstechnieken bijbrachten. Het was een griezelige kerk. Ze zaten in een ruïne buiten de stad. En ze zongen ook heel griezelig. Op het hoofdkwartier van die beweging deed de metropoliet plotseling het licht uit. Het was aardedonker. Ik klemde mijn vingers om het glas thee dat een van die met swastika’s behangen oorlogsmonniken voor me had ingeschonken. ‘Nu zult u eens wat horen’, baste de metropoliet. Ik hoorde hoe hij wat rommelde met een cassettebandje en daarna schalde een ijzingwekkend vals klaaglied door de ruimte. Ik ben door hem nog tot ‘geestelijke ridder’ geslagen. Dat wilde ik helemaal niet. Als dank voor het gesprek zou ik wat documenten doorgeven aan de koptische kerk in Amsterdam, waarmee zij contacten onderhielden. Ik moest die papieren ophalen in het ‘Arbeidspaleis’, waar op de eerste verdieping een homobar gevestigd was en op de tweede verdieping die kerk diensten hield. Met die papieren onder de arm werd ik toen uitgezonden als ridder. Ik dacht dat ik gek werd. Nu snelde de metropoliet over het plein. Hij mocht hier kennelijk niet gezien worden: de Russische kerk accepteert het graf niet, en daar moeten die sektarische kerkjes in meegaan, als ze hopen op erkenning van het Moskouse patriarchaat. Dat is jammer, voor de oorlogsmonniken. Weer een ceremonie minder.