Toen duidelijk werd dat een meerderheid van de Britten uit de Europese Unie wil, zag ik op mijn ochtendwandeling een dode duif op het gras liggen. Neergestort, de vleugels wijd gespreid, één ervan los van het oude, ietwat viezige lijf. Hoe symbolisch kan de werkelijkheid zijn. Ik had het niet eens dúrven verzinnen.

Europa zucht, steunt en kreunt onder de zoveelste crisis. Naast de problemen rondom banken en euro en de komst van vele vluchtelingen nu dan het vertrek van een lidstaat. Is er nog een uitweg voor het toch al tastende en zoekende Europa? Zou die oude duif nog als een Phoenix kunnen herrijzen?

Opvallend in de vele analyses na het Britse referendum vond ik de verbazing over het feit dat de Britten niet voor de status-quo zouden hebben gekozen, terwijl mensen over het algemeen toch behoudend zouden zijn. Status-quo in die analyses is dan het lidmaatschap van de EU. Maar hebben de Britten, ook al is het maar een kleine meerderheid, niet juist wél voor de status-quo gekozen? Voor het vertrouwde, het bekende, lees het eigen Britse dat ze kennen? Dat met hun exit-keuze hun toekomst vervolgens onzeker is, lijkt niet in lijn met de behoudzucht die achter de exit-stem schuil gaat. Maar hoeveel zekerheid had een Blijven betekend?

Klachten over Europa zijn er legio. Een te snelle uitbreiding van het aantal lidstaten, terwijl er landen bij waren die niet voldeden aan de eisen. De invoering van de euro zonder dat dit politiek met voldoende waarborgen was afgedekt. Het opstellen van begrotingsregels waar lidstaten zich dan vervolgens niet aan houden, niet alleen de kleine, ook de grote. Het gebruiken van de EU-regels door een lidstaat om zaken die het land zelf niet op orde heeft toch af te dwingen met Brussel als zogenaamde kwade genius en met al het verzet dat dit tot gevolg heeft, want het voelt als niet democratisch. Ruzies tussen de lidstaten over de opvang van vluchtelingen. Idiote aanbestedingseisen. EU-migranten die de lonen van veel werkenden onder druk zetten.

Wie durft te zeggen dat de tanende liefde voor de EU louter emotie is, wie het afdoet als een onderbuikgevoel, is blind.

Kort voor het Brexit-referendum zei iemand in Den Haag tegen mij: je praat nu wel met een echte EU-believer. Is dat waardoor Europa zo ingewikkeld is geworden, omdat een beetje in de EU-geloven eigenlijk niet kan? Of is het andersom, en is het juist het een beetje erin geloven dat Europa zo halfslachtig heeft gemaakt: geen superstaat, maar toch veel Brusselse regels; een euro voor een deel van de lidstaten, maar onvoldoende politieke rugdekking; gezamenlijke buitengrenzen maar geen gezamenlijke grensbewaking?

Welke partijleider weet de EU gloedvol te verdedigen en tegelijkertijd in te dammen?

Op het Binnenhof heb je fervente believers en uitgesproken non-believers. Maar nog meer politici die daar ergens tussenin hangen. Geert Wilders en zijn pvv-fractiegenoten zijn de uitgesproken niet-gelovigen. Zij hebben het tij mee. Wilders liet jaren geleden al uitrekenen wat een terugkeer naar de gulden zou kosten. Was het onderzoek geloofwaardig? Ook dat is een probleem van deze tijd: feiten, welke feiten, zijn het wel feiten?

Lijnrecht tegenover Wilders staan Alexander Pechtold en zijn d66-fractiegenoten. Echte gelovigen zijn het, tenminste, als het om Europa gaat. In een paginagrote advertentie vertelde Pechtold afgelopen maandag ‘juist nu alles op alles te zetten om Nederland in Europa te houden’. Dat Europa moet ‘beter, efficiënter en democratischer’, schreef hij. Wie kan daar tegen zijn? Zelfs Wilders kan dat onderschrijven, al zal bij hem de toekomstdroom zijn dat dit betere, efficiëntere en democratischer Europa er een is zonder Unie.

Volgens de EU-woordvoerder van de vvd-fractie, Anne Mulder, zijn het zowel Europa-bashers zoals Wilders als eurofielen zoals Pechtold die de burger sceptisch maken. De vvd behoort tot de grote groep politieke partijen die niet uit de EU willen, maar zeker ook niet volle vaart vooruit richting ‘meer’ Europa. Als je voor dat laatste kiest, heb je volgens Mulder net zo goed oogkleppen op als wanneer je uit de Unie wilt.

Die grote groep ‘midden’-partijen verschilt vervolgens onderling ook weer van mening over hoe Europa er dan wel uit zou moeten zien. Over de macht van de Europese Commissie, over de rol van het Europees parlement, over een gemeenschappelijk defensiebeleid, over een Europa van verschillende snelheden, over een neuro en een zeuro, over een Europese minister van Financiën, over het beschermen van de eigen werknemers.

Het mooie daarvan is dat er straks bij de Tweede-Kamerverkiezingen een echt debat over Europa kan ontstaan. De politiek kan daar ook niet omheen. Boodschappen als ‘eruit’ of ‘meer’ hebben het voordeel van de ogenschijnlijke eenvoud. Al wordt de bedrieglijkheid daarvan tegen de tijd van de Nederlandse verkiezingen mogelijk gaandeweg duidelijker. Als de Britten pijn gaan lijden van hun Brexit krijgt Wilders het moeilijker. Als de Britten er God Save the Queen zingend mee wegkomen, zal de pvv-leider dat er bij Pechtold inwrijven.

Maar hoe krijgen al die andere partijen hun Europa over het voetlicht? Welke partijleider weet de EU gloedvol te verdedigen en tegelijkertijd in te dammen? Wie weet het evenwicht te vinden tussen behoefte bij de kiezer aan geborgenheid in de eigen natiestaat en vrij willen reizen, werken, handelen en studeren?

Wie laat die oude duif weer vliegen, als vredesduif, tussen oud en jong, hoog en laag opgeleid, stad en platteland, arm en rijk, nieuwkomer en al generaties hier?