In de strijd tussen lichaam en geest ziet bijna iedereen de geest als de good guy, de morele overwinnaar die terecht zegeviert. Het lichaam krijgt in de huidige fitnesscultuur hooguit de status van adviseur: we moeten er wel naar ‘luisteren’, want het is per slot van rekening in staat tot heel veel goede dingen, van het helen van wonden tot het laten groeien van foetussen, zonder enige waarneembare instructies van ons bewustzijn. Dus wanneer je hamstrings branden van de pijn wordt het misschien tijd je squats en leg lifts aan te passen. De universeel inzetbare goeroe Deepak Chopra adviseert: ‘Sta open voor je lichaam. Het zwijgt nooit. Probeer te luisteren. Vertrouw het. Elke cel staat aan jouw kant, je hebt honderden miljarden bondgenoten.’ De keuze ligt uiteraard bij jou: luisteren naar je lichaam óf het negeren. Een columnist formuleert het zo: ‘Je lichaam heeft aandacht voor jou. Het vindt jou belangrijk! Als je heel lang je gevoel blijft negeren en maar doorgaat, dan heeft het waarschijnlijk al lang door dat je niet bereid bent om naar zijn signalen te luisteren. Dan drukt het de stilteknop in. Dat is oké, want je kunt het geluid altijd weer aan zetten.’

De superioriteit van de wilskracht ten opzichte van het lichaam, of chiquer gezegd, van de geest tegenover de materie, wordt in elke postklassieke religie en filosofie onderschreven. Volgens het manicheïsme van het Mesopotamië van 300 na Christus, dat zowel op de christelijke gnosisleer als het boeddhisme leunde, is de hele kosmos een ‘strijd tussen de goede, spirituele wereld van het licht, en de kwade, materiële wereld van de duisternis’, een motief dat een macabere bloeiperiode kende in de middeleeuwse katholieke kerk, met haar cultus van zelfkastijding – heiligen, bijvoorbeeld, die teerden op niet veel meer dan het stof dat ze in hun kloostercellen vonden. Voor spirituele verlossing diende de geest bevrijd te worden van het lichaam en zijn lage neigingen, waaronder een hang naar ziekte en verval.

Nog steeds bestaan er in het christendom, de islam en het jodendom bepaalde eetregels en lichamelijke uitingen van deemoed zoals het neerknielen of de prosternatie tijdens het gebed, of het dragen van beperkende kleding, hoewel veel minder strikt nageleefd. De geest dient op z’n minst de luie, vraatzuchtige en wellustige impulsen van het lichaam in toom te houden. Een anorexiapatiënt uit de twintigste eeuw associeerde haar uitgemergelde lichaam met ‘absolute puurheid, hoogbegaafdheid en een overwinning op het vlees’, waaraan ze toevoegde: ‘Mijn ziel leek te groeien naarmate mijn lichaam wegkwijnde.’

Maar is de geest wel te vertrouwen? Een psychiater uit de jaren vijftig zou in de huidige fitnesscultuur ongetwijfeld allerlei psychische stoornissen ontwaren – masochisme, narcisme, obsessief-dwangmatige stoornissen, homo-erotische neigingen (tot in de jaren zeventig nog als pathologisch gezien) – die elk op zich tot professioneel ingrijpen zouden nopen. In elke sportschool is altijd wel het graatmagere anorectische lichaam te vinden van iemand die zich urenlang in de ‘cardiohoek’ afbeult om je te doen twijfelen aan de vooronderstelde superioriteit van de geest. Aarzelend hebben we respect gekregen voor de ‘wijsheid van het lichaam’, maar hoe zeker kunnen we zijn over de wijsheid van de geest?

Recentelijk, in het afgelopen decennium, is er een nieuwe reden voor bezorgdheid ontstaan. Niet alleen kan onze geest in de war raken door veel voorkomende psychische stoornissen als depressie, ook zijn basale cognitieve vermogens lijken achteruit te gaan.

Leraren, ouders en psychologen zien een sterke vermindering van ons concentratievermogen, zowel bij kinderen als volwassenen. Een studie uit 2015 toonde aan dat de gemiddelde aandachtsspanne van een volwassene is gedaald van twaalf seconden, twaalf jaar geleden, naar acht seconden, korter dan de aandachtsspanne van een goudvis. Er lijkt iets flink mis te zijn gegaan met ons verstand, niet zozeer in zijn emotionele reacties op de wereld, die altijd al lichtelijk onbetrouwbaar waren, maar in zijn vermogen de wereld waar te nemen en te bevatten. Onder de vele diagnosen die tegenwoordig worden gesteld heb je autisme, dat een heel ‘spectrum’ van symptomen bestrijkt, het syndroom van Asperger, de attention deficit disorder (add) en de attention deficit/hyperactivity disorder (adhd), aandoeningen die elkaar qua symptomen overlappen en bijzonder veel invloed op het leervermogen kunnen hebben. Ouders met een kind dat op school niet briljant presteert, worden gezien als nalatig wanneer ze geen medische hulp zoeken.

add en adhd zijn tegenwoordig na astma de meest voorkomende kinderziekten, om redenen die deels niets te maken hebben met een daadwerkelijke epidemie. In het eerste decennium van de 21ste eeuw begonnen farmaceutische bedrijven reclame te maken voor stimulerende medicijnen als adderall en ritalin om add/adhd te behandelen, vaak direct gericht op ouders en zelfs kinderen. Op een van die advertenties staat een moeder die haar zoon omhelst nadat hij een tien heeft gehaald voor een proefwerk. Het onderschrift luidt: ‘Eindelijk een schoolresultaat dat recht doet aan zijn intelligentie.’ Een andere advertentie toont een blond jongetje in een monsterpak dat lachend onder het monsterhoofd vandaan komt: ‘Hier zit een geweldig kind in’, staat er. ‘En nu kunnen we hem helpen.’

Of deze medicijnen nu werken of niet om rapportcijfers op te schroeven, welvarende ouders hebben ontdekt dat met de diagnose add/adhd hun kind extra tijd krijgt in de klas om proefwerken af te maken, een klein maar mogelijk beslissend voordeel in de strijd om toelating tot een goede school of universiteit.

Er was geen jarenlang wetenschappelijk onderzoek voor nodig om de vermoedelijke oorzaak van deze nieuwe ‘epidemie’ te vinden. Ouders konden met eigen ogen zien hoe hun kinderen naar hun elektronische apparaten werden getrokken, naar hun smartphones, computers en iPads, alsof het in opium gedrenkte cupcakes waren. Urenlang staren ze naar hun scherm, vaak schakelend tussen games, video’s en tekstberichten van vrienden. Ze hebben moeite om zich op hun huiswerk of andere zaken in ‘de echte wereld’ te concentreren, ook nadat hun apparaten van ze zijn afgenomen.

Neurowetenschappers bevestigen dat het menselijk brein door elektronische verslaving ‘opnieuw bedraad’ is, waardoor onze aandachtsspanne is bekort en de kwaliteit van onze slaap aangetast. In feite is bij volwassenen, die zich steeds meer uit de werkelijke wereld hebben teruggetrokken in tweets en teksten, hetzelfde gebeurd. De term ‘afgeleide ouders’ is bedacht voor ouders die zich niet goed meer op hun kinderen kunnen concentreren, althans niet in de mate die vereist is om enkele uren per dag van hun apparaten af te kunnen blijven. En wat kun je als ouder doen als zelfs scholen steeds vaker laptops en iPads als leermiddelen gebruiken? Het kleine scherm lijkt de wereld te hebben opgeslokt.

De dader was snel genoeg gevonden – in Silicon Valley of, algemener, de hightechindustrie die de verleidelijke apparaten en sociale netwerken produceerde die zoveel van onze tijd opslokken. Silicon Valley was niet alleen de bron van het probleem; het bleek ook de ground zero te zijn van de epidemie van het aandachtstekort.

Een anorexia­patiënt associeerde haar uitgemergelde lichaam met ‘absolute puurheid en een overwinning op het vlees’

Een artikel in Wired uit 2001 klonk als een eerste waarschuwing: het aantal gevallen van autisme en Aspergersyndroom vloog omhoog in Santa Clara County, het thuis van Silicon Valley. Volgens de volwassen bevolking van de Valley was er duidelijk iets aan de hand met Steve Jobs, die obsessieve aandacht voor details afwisselde met volledig in zichzelf gekeerd zijn, spirituele verhevenheid met onbeheerste woedeaanvallen. Sommige waarnemers meenden een zweem van autisme te bespeuren in het onbewogen, bijna emotieloze gezicht van Bill Gates, en ook de personages in hbo’s Silicon Valley vallen ‘binnen het spectrum’.

Er bestaat zelfs een ‘Silicon Valley-syndroom’, dat door de gecrowdsourcete Urban Dictionary warrig omschreven wordt als ‘een verzameling persoonlijkheidstrekken en lichamelijke karakteristieken eigen aan inwoners rondom de baai van San Francisco. De gevolgen van svs worden vaak verward voor autisme of Helen Keller [sic].’ Verbind deze definitie met de slogan van Apple, ‘Think different’, en je zou kunnen concluderen dat Silicon Valley niet alleen een probleem heeft met grammatica, maar ook met denken.

De toenemende bezorgdheid over slinkende aandachtsspannen zou, als er tenminste iemand had opgelet, voor onrust in Silicon Valley hebben moeten zorgen. Stel dat een fabrikant van een voedingssupplement dat als ‘wonderbaarlijk’ wordt aangeprezen een proces aan zijn broek zou krijgen omdat consumenten daadwerkelijk ziek worden van zijn product, wat min of meer de situatie is waarin de techindustrie zich bevindt. Niet alleen moedigt de bedrijfscultuur van Silicon Valley een syndroom van ongeconcentreerdheid en egocentrisme aan, de producten die men er maakt lijken in de rest van de wereld dezelfde gestoordheid te veroorzaken. De apparaten die ons slimmer en meer met anderen verbonden zouden moeten maken, brengen ons in werkelijkheid in verwarring en veroorzaken ‘nethersens’ of een ‘monkey mind’, en lichamelijke klachten vanwege het langdurig zitten.

Wanneer we van Twitter naar Facebook klikken, van tekst naar hypertekst, van de ene naar de andere link, worden er met koortsachtige wisselvalligheid synapsen gevormd en afgebroken, waarschuwen neurowetenschappers, waardoor onze neurale ondersteuning te verzwakt raakt om grote gedachten te huisvesten. Vandaar de opkomst van ‘digitale detox-kampen’, waar volwassenen tegen betaling een tijdje zonder elektronische apparaten – en zonder alcohol, seks en gluten – verblijven om weer ‘in contact te komen’ met de werkelijke wereld.

Een minder arrogante industrie zou hebben gezorgd voor stickers met waarschuwingen op de telefoons en pads: ‘Niet gebruiken achter het stuur of tijdens het voeren van een gesprek.’ Maar Silicon Valley heeft nu juist ‘een arrogantieprobleem’, stelde journalist Farhad Manjoo in The Wall Street Journal in 2013, in reactie op het pleidooi van een techgigant voor meer onafhankelijkheid en minder regulering: ‘Voor Silicon Valley’s eigen bestwil mag dit wel wat minder triomfantelijk. Iedereen weet dat Silicon Valley de wereld wil veroveren. Maar als ze willen slagen, doen de valleibewoners er verstandig aan ten minste te veinzen dat ze bescheidener te werk gaan.’

Maar nederigheid was niet het sterkste punt van de Valley. Hadden ze daar niet slechts binnen enkele decennia de wereld van het entertainment, de communicatie, het zakenleven, de retail, het daten, ja van zo ongeveer alles getransformeerd, of om hun huidige modewoord te gebruiken, ‘ontwricht’? En ondertussen waren er in de Valley zelf minstens veertien miljardairs bij gekomen, wat ongetwijfeld nog vele malen lager is dan het aantal techmiljardairs in het hele land. Wall Street en Hollywood brachten hun multimiljonairs voort; alleen in Silicon Valley kon een jongeman (en het is bijna altijd een man) zonder universitaire opleiding tamelijk plotseling een fortuin met acht nullen vergaren.

Silicon Valley, of dat zich nu in de Bay Area, Austin, Cambridge of in New Yorks Silicon Alley bevindt, is een voedingsbodem voor megalomanie, of voor ‘solutionism’ zoals techcriticus Evgeny Morozov het noemt: ‘een intellectuele ziekte die problemen slechts op basis van één criterium erkent: of ze “oplosbaar” zijn met een mooie, schone en handzame technologische oplossing’.

Alles is mogelijk, elk probleem oplosbaar met één simpele ‘hack’. Reizen door de ruimte? Medeoprichter van PayPal Elon Musk leidt nu SpaceX, het eerste reisbureau dat particuliere ruimtereizen aanbiedt. Gezondheid? Silicon Valley ontwikkelt apparaten voor zelfmonitoring waarmee je continu je inwendig functioneren kunt meten, veel beter dan een huisarts zou kunnen. Wie gaat er nog naar de dokter? Zich scharend achter de kritiek op de wetenschappelijke pretenties van de medische praktijk noemde Vinod Khosla, ‘een van de meest gerespecteerde durfkapitaalverstrekkers in Silicon Valley’, de gezondheidszorg publiekelijk ‘een vorm van hekserij die zich louter op traditie baseert’ en niet op data.

Dan kun je jezelf maar beter in de biochemie verdiepen en overgaan tot het ‘biohacken’ van je eigen lichaam. Dave Asprey noemde zichzelf ‘een jonge, kersverse multimiljonair en ondernemer’ toen hij zijn eigen zwaarlijvigheid onder ogen zag en vergeefs probeerde af te vallen door op dieet te gaan en negentig minuten per dag te trainen. Ineens realiseerde hij zich dat ‘ons lichaam en het internet niet zo veel van elkaar verschillen. Beide zijn complexe systemen met grote brokken data die ontbreken, verkeerd worden begrepen of verborgen zijn. Toen ik mijn lichaam op deze manier zag, besefte ik dat ik mijn eigen biologie zou kunnen hacken met dezelfde technieken die ik vroeger toepaste om computersystemen en het internet te hacken.’ Asprey’s levensreddende hack bleek ‘Bulletproof Coffee’ te zijn, dure, schimmelvrije koffie met een flinke scheut gesmolten boter, die hij nu online en in zijn cafés aan de man brengt. Gewoon sporten bleek te tijdrovend.

Als het om biohacking gaat spant Ray Kurzweil de kroon, de futurist, uitvinder en auteur van een bestseller over de aanstaande ‘singulariteit’, het tijdperk waarin kunstmatige intelligentie zelflerend wordt en de menselijke geest overneemt. Net als Asprey ziet Kurzweil het lichaam als een machine – een computer eigenlijk – die continu kan worden geüpgraded. ‘Ik heb een persoonlijk programma dat elke progressieve ziekte en elk verouderingsproces bestrijdt’, schrijft hij. ‘In mijn visie herprogrammeer ik mijn biochemie op dezelfde manier waarop ik de computers in mijn leven herprogrammeer.’

‘Ik besefte dat ik mijn eigen biologie zou kunnen hacken met dezelfde technieken die ik vroeger toepaste om het internet te hacken’

Wandelen is zijn enige vorm van beweging, en zijn eetpatroon is zo ingewikkeld dat hij geen tijd heeft voor een work-out in de sportschool. Elke dag slikt hij ‘om en nabij 250’ pillen met voedingssupplementen en daarnaast brengt hij een dag per week door in een kliniek waar de supplementen rechtstreeks in zijn bloedstroom worden gebracht. ‘Om de paar maanden’, vertelt hij, ‘test ik tientallen niveaus van voedingsstoffen (vitaminen, mineralen en vetten), hormonen en metabolische bijproducten in mijn bloed.’

Het doel hiervan is niet zoiets banaals als gezondheid. In de ongekende hoogmoed van Silicon Valley streeft men naar niets minder dan onsterfelijkheid. De reden waarom Kurzweil zichzelf heeft veranderd in een wandelend chemielab is dat hij daarmee zijn levensduur hoopt te rekken tot de volgende biomedische doorbraak, zeg in 2040, als we ons lichaam kunnen volladen met miljoenen nanobots die geprogrammeerd zijn om ziekten te bestrijden.

En er zijn meer techreuzen die op een of andere manier hetzelfde proberen te bereiken. Het weekblad Newsweek meldt: ‘Peter Thiel, miljardair en medeoprichter van PayPal, wil 120 worden. Vergeleken met andere techmiljardairs is hij nog tamelijk bescheiden. Dmitry Itskov, de ‘peetvader’ van het Russische internet, wil tienduizend worden; Larry Ellison, medeoprichter van Oracle, vindt de gedachte om je neer te leggen bij onze vergankelijkheid “onbegrijpelijk”, en medeoprichter van Google Sergey Brin hoopt op een dag “van de dood te genezen”.’

Hier is op z’n minst sprake van een diep doorleefd superioriteitsgevoel. Larry Ellison van Oracle zou ‘eraan gewend zijn zijn zin te krijgen, en hij begrijpt niet waarom dat ooit zou moeten ophouden. “De dood maakt me heel boos”, antwoordde hij op de vraag waarom hij honderden miljoenen heeft geïnvesteerd in onderzoek naar antiveroudering.’ Als je een van de rijkste mannen ter wereld bent, en waarschijnlijk ook een van de slimste, we hebben het immers over Silicon Valley, waarom zou je dan moeten sterven?

Als onsterfelijkheid op de agenda staat, dan moet er toch ook een oplossing te bedenken zijn voor een kleinigheid als de massale ongeconcentreerdheid, een ‘oplossing’ in de ‘solutionistische’ betekenis van het woord: praktisch, verkoopbaar en liefst beschikbaar op alle mogelijke apparaten? Maar de oplossing kwam, toen die op weg was naar Silicon Valley, uit een hoek die schijnbaar niets met digitale technologie te maken had, namelijk de religie, in dit geval het boeddhisme. Jon Kabat-Zinn, een in zen opgeleide psycholoog uit Cambridge, Massachusetts, had naar eigen zeggen de seculiere essentie uit het boeddhisme gedistilleerd en noemde dat ‘mindfulness’, die hij eind jaren negentig in twee bestsellers de hemel in prees.

Zelf had ik het woord voor het eerst pas gehoord in 1998 van een rijke huurbazin uit Berkeley, die me waarschuwde ‘mindful’ (voorzichtig) om te gaan met de beklemmende, Martha Stewart-achtige inrichting van het appartement dat ik van haar huurde, waar ik mijn blik niet eens op durfde laten rusten. De mogelijke link met het boeddhisme werd pas duidelijk toen ik genoodzaakt was me tot de huurdersvereniging te wenden om mijn borg terug te krijgen. Mensen zoals ik – huurders? – antwoordde ze in een boze brief, onderdrukten de Tibetanen en hadden geen respect voor de dalai lama.

In diezelfde periode ontdekte ik dat de rijke inwoners van de Bay Area zich graag ontspanden in de boeddhistische kloosters in de heuvels, waar ze voor een paar duizend dollar een weekend lang eenvoudig werk deden voor de monniken. Het boeddhisme, of wat daarvoor moest doorgaan, werd een statussymbool, onder witte mensen tenminste, en nergens anders werd daar opzichtiger mee gepronkt dan in Silicon Valley, waar coryfee Steve Jobs zich tot het boeddhisme had bekeerd – of het hindoeïsme, hij scheen er geen onderscheid in te maken – nog voordat het onder ceo’s bon ton werd er een spiritueel leven op na te houden. Begeleid door een inhouse boeddhist startte Google in 2007 cursussen ‘Zoek binnen jezelf ’ om zelfkennis en het schenken van aandacht te stimuleren.

Mindfulness begon echter pas in het tweede decennium van de 21ste eeuw op te komen als een ‘beweging’, toen Soren Gordhamer, een voormalige meditatieleraar voor risicojongeren en op een gegeven moment assistent van Hollywoods voornaamste boeddhist Richard Gere, platzak en gescheiden was, en gebukt ging onder een verschrikkelijke Twitter-verslaving. Er moest iets worden gedaan tegen de verslaving aan apparaten, en dat mocht op geen enkele manier bedreigend zijn voor de miljardairs die ze hadden gepusht.

Zoals het tijdschrift Mindful later uitlegde: ‘De lords en leiders uit de hightechindustrie zullen de nieuwe technologie niet afdoen als het begin van het einde der mensheid – niet omdat ze hun eigen economische belangen willen veiligstellen, maar omdat ze geloven in de innovatieve, interactieve wereld die door de nieuwe technologie is mogelijk gemaakt. (…) En toch weten ze ook dat deze technologie ons kan afleiden, niet alleen van waar we op een bepaald moment zijn, maar ook van waar we heen zouden moeten gaan.’

‘Dat is pas een slimme manier om geld te verdienen: een probleem creëren en daar vervolgens de oplossing voor bieden’

Gordhamer bedacht een geniale manier om deze kwestie bespreekbaar te maken en tegelijkertijd de techgiganten te vleien. Hij beweerde te hebben ontdekt dat de leiders van Google, LinkedIn, Twitter en andere grote techbedrijven, terwijl wij kampten met hardnekkige concentratiestoornissen, ‘op een innerlijke dimensie varen die hun werk stuurt’. Hij noemde het ‘wijsheid’ en organiseerde onder de noemer Wisdom 2.0 een reeks jaarlijkse conferenties, aanvankelijk in San Francisco, waar kopstukken uit het bedrijfsleven in gezelschap van celebrity-goeroes de bron van hun opmerkelijke sereniteit konden delen, die snel bekend werd als mindfulness.

Tegelijkertijd was in Londen een voormalige boeddhistische monnik die ooit in de circuskunsten was afgestudeerd, Andy Puddicombe geheten, bezig een manier te vinden om boeddhistische meditatietechnieken te promoten onder doorgaans areligieuze zakenlui. Hij richtte met een partner het bedrijf Headspace op, dat in het begin evenementen organiseerde voor grote groepen mensen die tegen betaling begeleide meditatiesessies wilden bijwonen. Toen de behoefte ontstond aan een meer praktische manier om deze ervaring te beleven, bracht Headspace cd’s, podcasts en uiteindelijk een smartphone-app voor Apple en Android op de markt.

Politiek en financieel gezien was ook dit een geniale zet. Puddicombe schoot zo ongeveer vanaf de armoedegrens omhoog naar een nettowaarde van 25 miljoen pond, terwijl de techgiganten dankzij initiatieven als Wisdom 2.0 niet meer als de schurken van het epidemische gebrek aan aandacht werden gezien, maar als de zogenaamde redders ervan. Volgens het tijdschrift Fast Company zat er een zekere ‘ironie in de toepassing van technologie om mindfulnesscoaching te bieden aan een door technologie dolgedraaide massa’. Bestsellerauteur en psycholoog Daniel Goleman stelde het nog scherper: ‘Dat is pas een slimme manier om geld te verdienen: een probleem creëren en daar vervolgens de oplossing voor bieden.’

Mindfulness voor de massa begon zich vanuit de Bay Area te verspreiden als de nieuwste app. Eigenlijk als een hele zwerm apps. Er zijn meer dan vijfhonderd mindfulnessapps beschikbaar, met namen als ‘Simply Being’ en ‘Buddhify’. Eerdere zelfhulptrends werden via boeken, inspirerende sprekers en cd’s verspreid; mindfulness heb je altijd bij de hand op je smartphone. De meeste apps bieden getimede meditatie, sommige van slechts een minuut lang, in combinatie met rustgevende stemmen, slaapverwekkende muziek en zoetige afbeeldingen van wouden en watervallen.

Dit is boeddhisme in hapklare brokken, vercommercialiseerd en gespeend van iedere verwijzing naar het transcendente. Voor het geval de link met de techindustrie onduidelijk is: op de achterflap van een bekend mindfulnessboek noemde een durfkapitaalverstrekker uit Silicon Valley het ‘de gebruiksaanwijzing die gratis bij onze iPhones en Blackberries zou moeten worden geleverd’. Je zou denken dat de echte Boeddha onder de bodhiboom producten had zitten uittesten; het woord ‘verlichting’ valt nooit in dit mindfulnessjargon.

Barbara Ehrenreich

De Amerikaanse journaliste en schrijfster Barbara Ehrenreich maakte internationaal naam met haar bestseller Nickel and Dimed: On (Not) Getting By in America (2001). Daarna volgden onder meer de boeken Bait and Switch: The (Futile) Pursuit of the American Dream (2005) en Bright-Sided: How Positive Thinking Is Undermining America (2009). Ze is de winnaar van de Erasmusprijs 2018. Dit is een voorpublicatie uit Oud genoeg om dood te gaan: Over de vragen die iedereen zich ooit moet stellen (vertaling Frans van Delft, Atlas Contact, 240 blz., € 19,99)

Tegenwoordig heeft mindfulness zich in zijn gelikte en seculiere vorm tot ver buiten Silicon Valley en zijn kenmerkende industrie verspreid, en is het zelfs een alomtegenwoordig stopwoord geworden in ons verbale landschap, zoals eens ‘positief denken’ dat was. Terwijl de eerdere, meer gestrenge versie van het boeddhisme afgezien van Richard Gere maar weinig beroemdheden trok, heeft mindfulness een hele schare prominente beoefenaars, onder wie Arianna Huffington, Gwyneth Paltrow en Anderson Cooper. Het maakte in 2013 in Davos zijn debuut voor de massa, en Wisdom 2.0-conferenties worden niet alleen meer in San Francisco, maar ook in New York en Dublin gehouden, met aanwezigen die doorgaans uitzwermen om als de missionarissen van de nieuwe mindset een coachingbureau te beginnen of app te ontwikkelen.

Een recent Wisdom 2.0-event in San Francisco trok bezoekers met toespraken van directieleden van Starbucks en Eileen Fisher, en van hotemetoten bij Google en Facebook. Ziektekostenverzekeraar Aetna biedt zijn 34.000 werknemers een twaalf weken durende cursus en wil dit uitbreiden naar de klanten, die gezonder zouden worden door hun geest vrij te maken. Zelfs General Mills, een bedrijf uit de negentiende eeuw, heeft meditatieruimten in zijn gebouwen gecreëerd, nadat de opmerkelijke resultaten van een zeven weken durende cursus waren ontdekt: ‘[83] procent van de deelnemers gaf aan “elke dag tijd te nemen om [hun] persoonlijke productiviteit te optimaliseren”, vóór de cursus was dat nog 23 procent. 82 procent zei voortaan tijd vrij te maken om taken met beperkte productiviteitswaarde te schrappen; vóór de cursus 32 procent.’

Het was echter Silicon Valley dat mindfulness legitimeerde voor de rest van het bedrijfsleven. Was mindfulness voor het eerst in General Mills populair geworden, dan had het nooit de status gekregen die het nu dankzij Google en Facebook heeft; bakproducten hebben nu eenmaal minder cachet dan digitale diensten. En Silicon Valley is per slot van rekening het ‘innovatiecentrum van het universum’, volgens zijn adepten, de thuishaven van de ‘beste en slimste mensen’, samen met de nieuwe ‘meesters van het universum’, die de oude hebben vervangen na de beurscrisis waardoor Wall Street tijdelijk op de knieën was gedwongen.

Mindfulness is weliswaar geworteld in een oude religie, maar dankzij de goedkeuring van de Valley werd het rationeel, wetenschappelijk en vooruitstrevend. Voor de techindustrie is het grote voordeel van mindfulness dat het een stevig wetenschappelijk fundament heeft; het is geen ‘hippienonsens’, geen ‘blabla’. Positief denken heeft nooit zo’n stevige basis in de Valley gekregen, waarschijnlijk omdat de techreuzen geen hulp nodig hadden om te geloven dat ze alles konden (hacken of ontwrichten) wat ze maar wilden. Het andere probleem met positief denken is dat het, ondanks alle pogingen van gepromoveerde ‘positieve psychologen’, geen wetenschappelijke basis heeft en zelfs sterke gelijkenis vertoont met ‘magisch denken’: als ik het denk, dan is het zo.

‘Je hebt geen reservebrein dat je eigen brein kan onderzoeken. Je bent altijd de laatste die het weet – dat is juist zo klote’

De apologeten van mindfulness daarentegen konden altijd wijzen naar een neurowetenschappelijke studie uit 2004, die aantoonde dat bij boeddhistische monniken die ongeveer tienduizend uren meditatie erop hadden zitten hersenactiviteitpatronen waren veranderd. Korte meditatiesessies leken bij beginners al een tijdelijke verandering teweeg te brengen. De tak van de ‘contemplatieve neurowetenschap’ was geboren en Silicon Valley stortte zich er gretig op voor de zo gewenste ‘neurale hack’. Door middel van meditatie, in het klooster of thuis met een app, zou iedereen direct toegang kunnen krijgen tot zijn zompige hersenweefsel om het te ‘herkneden’ tot een rustiger, aandachtiger geheel. Mindfulness, stellen de bevorderaars ervan, stimuleert of ‘veroorzaakt’ zelfs ‘neuroplasticiteit’.

‘Neuroplasticiteit’ klinkt indrukwekkend en wetenschappelijk, maar het is eigenlijk niet meer dan een natuurlijke eigenschap van het neuronale weefsel, die hardnekkig standhoudt, of we onze hersenen bewust opnieuw willen bedraden of niet. Alles wat we subjectief ervaren, elke gedachte en emotie, produceert op z’n minst een tijdelijke fysiologische verandering in de hersenen. Trauma en verslaving kunnen tot langer blijvende veranderingen leiden; ook voorbijgaande gebeurtenissen kunnen chemische sporen in de hersenen achterlaten die we ervaren als geheugen.

‘Plasticiteit’ is eigenlijk een zwakke omschrijving voor de onophoudelijke transformatie van het hersenweefsel: neuronen reiken naar elkaar door middel van minuscule membraneuze uitsteeksels, spines genoemd, die binnen minuten of seconden kunnen ontstaan of verdwijnen. Deze spines lijken een rol te spelen in de vorming van nieuwe synapsen die neuronen met elkaar verbinden, die op hun beurt de altijd veranderende structuur van neurale vuurpatronen bij elkaar houden. Synapsen die regelmatig vuren worden sterker, inactieve synapsen kwijnen weg. Stevig met elkaar verbonden neuronen gedijen goed, verwaarloosde neuronen sterven af. Er bestaan zelfs aanwijzingen dat neuronen in volwassen dieren zich kunnen vermenigvuldigen.

Nog niet bewezen is echter dat meditatie een bijzonder heilzaam effect zou hebben, vooral wanneer in bytes gedoseerd. Een uitgebreide, federaal gefinancierde ‘meta-analyse’ van bestaande studies uit 2014 toonde aan dat meditatiecursussen kunnen helpen bij stressgerelateerde symptomen, maar daarin niet effectiever zijn dan andere interventies als spiermassage, medicatie of psychotherapie. Er is geen excuus om deze studie, die wereldwijd aandacht heeft gekregen, te negeren. Meditatie kan dan wel een kalmerend, ‘centrerend’ effect hebben, maar dat heeft een uurtje concentreren op een wiskundig probleem of een glas wijn met vrienden ook.

Over de unieke bijdrage van Silicon Valley, mindfulnessapps, concludeerde een recente studie: ‘Er is vrijwel geen enkel bewijs dat het nut van deze applicaties bevestigt. We hebben geen aselect klinisch onderzoek kunnen vinden waarin de effecten van deze applicaties op mindfulnesstraining of gezondheidsindicatoren zijn bekeken, en de mogelijkheden voor mobiele mindfulnessapplicaties zijn nog steeds grotendeels ononderzocht.’

Voor een industrie die gebaseerd is op empirische wetenschap en die grote aantallen ingenieurs in dienst heeft, is Silicon Valley opvallend onverschillig wat betreft de wetenschappelijke basis van mindfulness, waarschijnlijk omdat het idee van ‘neuroplasticiteit’ ronduit te aantrekkelijk is. De redeneertrant – of vergelijktrant, zou ik moeten zeggen – is als volgt: als het brein door bewuste pogingen kan worden gekneed, dan is mindfulness even noodzakelijk als lichamelijke beweging; dan is het brein een ‘spier’, die net als elke andere spier moet worden getraind. De vergelijking van het brein met een spier is bijna alomtegenwoordig in de mindfulnessbusiness. De populaire en hogelijk gewaardeerde mindfulnessapp Get Some Headspace bijvoorbeeld prijst zichzelf aan als ‘de sportschool voor de geest’.

Chade-Meng Tan, hoofd motivatie bij Google, wiens officiële functie binnen het bedrijf ‘Jolly Good Fellow’ luidde, startte in 2007 de mindfulnesscursus ‘Zoek binnen jezelf’ binnen het bedrijf en vertelde daarover in The Guardian: ‘Als je als bedrijfsleider vindt dat werknemers meer aan beweging moeten doen, kijkt niemand daar vreemd van op (…). Hetzelfde geldt nu voor meditatie en mindfulness, want nu het wetenschappelijk bewezen is, is het ontdaan van zijn mystiek. Mensen zien mindfulness nu als fitness voor de geest.’

Het is dus niet de ‘wetenschap’ die de mindfulnesspraktijk legitimeert. De enige wetenschappelijke bijdrage in deze discussie is het begrip neuroplasticiteit, dat uitnodigde tot de vergelijking ‘ons-brein-is-een-spier’, die vervolgens leidde tot de conclusie dat mindfulness een vorm van fitnesstraining is. De geest kan dus net als het lichaam worden gestuurd – door gedisciplineerde training, liefst in een speciale ruimte, bijvoorbeeld de meditatiezaal van het bedrijf, die volgens Tan even gewoon zou moeten zijn als de bedrijfsgym.

Natuurlijk stuiten we hier op een klein filosofisch probleem. Wie is de baas? Bij lichamelijke fitness gaat het om de strijd tussen het lichaam, dat als inert wordt beschouwd, en de geest, voorgesteld als een immateriële essentie, de plek van het ‘ik’ of ‘wij’. Maar als ook de geest gereduceerd wordt tot een substantie, een die gelukkig plooibaar is en naar je hand kan worden gezet, waar is dan het ‘ik’? Het is maar een van de paradoxen in het streven om met behulp van de geest, die als een bewuste entiteit wordt gezien, de geest zelf in bedwang te houden.

Ruby Wax, een markante Britse mindfulnessdocent en -apologeet, lijkt dit probleem te erkennen: ‘Het moeilijke is dat je brein niet kan zeggen dat er iets mis is met je brein. Als je uitslag op je been hebt, kun je ernaar kijken en het zien. Maar je hebt geen reservebrein dat je eigen brein kan onderzoeken. Je bent altijd de laatste die het weet – dat is juist zo klote.’

Maar wie de tweestrijd tussen lichaam en geest ook wint, de hoop, het doel – de gekoesterde vooronderstelling – is dat het lichaam en de geest door samenwerking als een perfecte, zichzelf regulerende machine functioneren. Vooral het lichaam leek daartoe bereid, zo bleek uit het in 1932 verschenen The Wisdom of the Body van fysioloog Walter B. Cannon, dat de delicate mechanismen van de homeostase beschrijft die ervoor zorgen dat ons lichaam het bloedsuikerniveau, het zuur-base-evenwicht en de lichaamstemperatuur op een gelijkmatig, ‘normaal’ peil houdt. Voeg hieraan het brein toe, met zijn vermogen de individuele geest op een speurtocht uit te zenden in de collectieve geest (boeken, deskundigen, het internet) om relevante, nieuwe informatie terug te brengen: eet meer groenten (of kurkuma, of wat maar in de mode is); doe dagelijks aan beweging; neem tijd voor rust. Combineer geest en lichaam met geüpdatete data, onder andere verzameld via je zelfmonitoringapps, en handel snel naar je nieuwe instructies, zodat elke dreigende aandoening wordt voorkomen.

Zo, stel ik me voor, brengen de ‘immortalisten’ van Silicon Valley hun tijd door: voortdurend de beschikbare gezondheidsgerelateerde informatie scannend om die meteen toe te passen, hetgeen een schappelijke prijs lijkt voor het eeuwige leven.