Hij lijkt een verlegen en vriendelijke man, maar Pierre Audi heerst als een driekoppig monster in de Nederlandse theaterwereld: als operaregisseur, als artistiek directeur van De Nederlandse Opera, en sinds vorig jaar ook nog eens als directeur van het Holland Festival. Soms lijkt de ene kop in tegenspraak met de andere, maar vaak kunnen al die hoofden en al die zinnen elkaar prachtig aanvullen. Hij heeft van de Amsterdamse Stopera een kosmopolitisch centrum gemaakt waar de Duitse stadstheaters met hun vaak brave en nauwgezette uitvoeringen jaloers op kunnen zijn. Een open en ruimhartig Nederland op zijn best, zoals het in de politiek niet meer bestaat en in de rechtspraak steeds minder te vinden is, maar in de kunst is het er, dankzij het gerijpte Libanese wonderkind, als door een misverstand nog eventjes wel.
Als regisseur stelt Pierre Audi me al achttien jaar voor een probleem. Ik vind wat hij doet bijna zonder uitzondering heel mooi, maar ik kan er nauwelijks doorwrochte artikelen over schrijven. Het zijn altijd weer dezelfde termen die in me opkomen: puur, helder, sober, elementair, esthetisch, menselijk. Niet de minste termen. Maar ze vormen voor een criticus een veel te beperkt scala. Ik onderga zijn operaregies als esthetische, verstilde ervaringen die ruimte scheppen voor mijn eigen gedachten over de personages. Dat zijn mensen met eenvoudige gevoelens, zoals liefde, teleurstelling, twijfel, woede en wanhoop. Zijn Monteverdi’s en andere barokopera’s zijn wonderen van eenvoud en helderheid – daar ga ik alweer. In andere opera’s, zoals in zijn Ring-cyclus, is er veel meer versiering en interpretatie, maar zelfs Wagners uren durende spektakels weet hij licht en bijna pretentieloos te brengen.
Wat hij als operaregisseur doet is wat Jan Joris Lamers voor het Nederlandse toneel heeft gedaan, eerst bij het Onafhankelijk Toneel, toen bij Discordia: een volkomen kaalslag van alle aangekoekte clichés die het theater plomp, voorspelbaar en overdadig hadden gemaakt. Vanuit de soberheid van Audi, die geen nadrukkelijke betekenissen oplegt, is het werk van bijvoorbeeld Willy Decker, die sterker interpreteert en symbolen gebruikt, en van Guy Joosten, die alle opera, ook het veristische, louter als theater ziet, beter te begrijpen. Zelfs de operacritici zijn meegegroeid en associëren er tegenwoordig enthousiast op los.
Het operarepertoire in Amsterdam is nog altijd gedurfd. Misschien is er nergens ter wereld een opera te vinden waar zoals in Amsterdam de zaal voor moderne en eigentijdse muziektheaterstukken net zo vol zit als voor het negentiende-eeuwse repertoire en de vroege barok. Nog een goed ding aan Pierre Audi als opera-intendant: hij was bereid door te werken op de lijnen die door zijn smadelijk verjaagde voorganger Jan van Vlijmen waren uitgezet. Voor de vroegere operacultuur heeft hij zelf de regienorm gesteld. Voor de moderne en eigentijdse muziek heeft hij befaamde regisseurs als Peter Stein, Bob Wilson en Peter Greenaway gevonden. Voor het grote, Italiaanse repertoire is het nog zoeken. Puccini komt er nog het best af. Audi heeft zelf een interessante, kritische La Bohème geregisseerd, waarbij de aanstellerij van de would-be artiesten werd benadrukt. Bob Wilson maakte een fraaie, zeer afstandelijke Madame Butterfly. Maar de opera’s van Verdi hebben moeite met wat soms op nieuwe theaterclichés is gaan lijken. Eenvormig geklede koorleden, abstracte decors, onduidelijke handeling. Daarvan is de recente Verdi-enscenering, Simon Boccanegra, door regisseur Peter Mussbach een voorbeeld.
Maar nu kan Audi zich revancheren in zijn derde rol: als festivaldirecteur. Dit jaar staat een zeer spectaculaire en controversiële Macbeth-regie van Jürgen Gosch, waarin blote mannen op het toneel zitten te poepen, prominent op het programma van het Holland Festival. Vorig jaar, Audi’s eerste HF-seizoen, vond ik het theateraanbod tegenvallen: te braaf, te weinig schokkend. Dat was achteraf. Het aanbod van dit jaar bevat een hoop dingen die kunnen mislukken of teleurstellen, maar die in hoge mate mijn nieuwsgierigheid prikkelen. Naast de Macbeth van Gosch en een Zweedse Rameau-enscenering van Audi zelf zijn dat bijvoorbeeld variaties op het Japanse Kabukitheater, nieuw en ouder werk van de Nederlandse componist Michel van der Aa, nieuw muziektheater van Alain Platel en Sascha Walz, regies van de Rus Anatoli Vassilev, Peter Greenaway (in het Rijksmuseum) en (gelukkig!) de mij onbekende Iraanse regisseur Amir Reza Koohestani. Wat mij betreft mag Pierre Audi zijn driedubbele kunstpausenkroon nog lang blijven dragen.
Vertalingen: Koen Kleijn