Dient kunst de onuitputtelijke rijkdom van de wereld op te roepen, of is zij gebaat bij kaalheid en concentratie? Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de keuze voor het een of het ander een kwestie van temperament is. Barok staat tegenover arte povera, de exuberantie van Joyce’s Ulysses getuigt van een ander levensgevoel dan het late proza van Beckett. De ene kunstenaar zwelgt, de andere is een asceet. Het verschil lijkt duidelijk, totdat men zorgvuldig naar details gaat kijken, want wat leeg, eenvoudig of uitgebeend oogt, kan rijk zijn in subtiele nuances.
Het beeldend werk van Armando (1929) vormt een interessante casus. Zijn vaak reusachtige schilderijen zijn alleen al aan hun thematiek direct herkenbaar: hekken, vaandels, ‘schuldige’ bosranden, consequent weergegeven in een buitengewoon basale compositie. De rest van de wereld lijkt niet te bestaan, het enige wat er voor Armando toe doet is het troosteloze decor van gruweldaden. Dat zou saai worden, ware het niet dat de wijze waarop de verf is aangebracht in iedere vierkante centimeter de tomeloze energie en hartstochtelijke betrokkenheid van de schilder laat zien. Het is de spreekwoordelijke toon die muziek maakt van sober materiaal.
Ook in zijn poëzie en proza heeft Armando altijd voor eenvoud gekozen. Net als in het beeldend werk staat de oorlog centraal, die zelden direct wordt benoemd. In zijn beste teksten is wat niet gezegd wordt belangrijker dan wat er staat. De dichter kan goed zwijgen. Bij vlagen heeft dat huiveringwekkende zinnen opgeleverd. In Liever niet probeert hij opnieuw te zeggen wat zich aan taal onttrekt. Dreiging, dat is wat hem bezielt. Slaagt hij erin de lezer te raken en bang te maken?
Om te beginnen moet vastgesteld worden dat Liever niet een gitzwarte bundel is, zonder zelfs maar een sprankje hoop, relativering of humor, laat staan dat er sprake is van schoonheid. Zelfs weersverschijnselen worden geduid als oorlog:
Behoedzaam sluipt de bui de regen achterna,
druppels bedreigen de schutting.
De tuin met zijn beloofde park,
met zijn bespoten vijvers
is alvast omsingeld.
Het gaat behoorlijk waaien.
Met deze locatie loopt het slecht af, daaraan valt niet te twijfelen, maar hoe moeten we ons het tafereel precies voorstellen? De regen, de tuin en de vijvers worden als het ware verdubbeld, want de bui belaagt de regen, de tuin omvat een park en de vijvers zijn natgemaakt, terwijl de omsingeling is voorbereid door de vermelding van een schutting. De dingen zijn zichzelf, maar tegelijkertijd iets anders. Misschien omsluiten ze, omsingelen ze zichzelf. De schets is koel en afstandelijk, pas in de laatste regel wordt met het woord ‘behoorlijk’ de schijn van objectiviteit doorbroken. Er blijkt een waarnemer te zijn, in wiens stem bezorgdheid doorklinkt, hoewel hij zijn best doet deze te onderdrukken.
De meeste gedichten in Liever niet zijn niet langer dan een regel of tien, en het beeldmateriaal is beperkt. Soms wordt de verf in een dikke laag uitgesmeerd, want Armando is niet zuinig met alliteratie: ‘hoor de hoorn der hijgende horden’, ‘de wrede wetten van de wraak’, ‘dwangmatig, met een driftige drang’, ‘dwalen in een dweepzieke duisternis’. De geserreerde miniaturist blijkt dan ineens een retoricus die niet terugdeinst voor grof effectbejag. Of mogen we dit gebrek aan subtiliteit als ironische toets opvatten? Ik vrees van niet.
modder
In de diepte,
tussen mos en water en schimmel.
een put als struikelblok.
In de vochtige krotten
leeft de modder,
tot de lippen gestegen en beluisterd
aan de overkant.
Tijdens het betreden van de natte bodem
werd ineens geschreeuwd.
Het probleem met de bundel is zijn eenvormigheid in toon en thematiek, die bovendien een herhaling van eerder werk behelst. Van Gerard Reve kennen we de befaamde uitspraak ‘Wie zou ik anders moeten herhalen dan mijzelf?’, en inderdaad zien we dat veel kunstenaars met het klimmen der jaren vasthouden aan iets waarin ze nu eenmaal goed zijn geworden. Gerrit Kouwenaar schreef de laatste twintig jaar van zijn leven steeds hetzelfde gedicht, maar was daarin zo’n meester geworden dat de poëzie bij iedere nieuwe versie beter werd. Bij Armando is dat niet het geval. Wat in Liever niet staat kenden we al, en het is een bleke versie van het voorafgaande.
In het op één na laatste gedicht spreekt de dichter zichzelf toe:
Het is jouw lot, jouw neiging
tot inkeer,
jouw bevlogen levensloop.
En toch een moeizame troost.
Het is jouw verheven besluit,
jouw hindernis, jouw eigen
handschrift, jouw verrassing,
jouw teleurstelling.
En toch de weerbarstige rust.
Alleen de formulering ‘weerbarstige rust’ is krachtig en verrassend, de rest is pretentieus maar flets. Het euvel doet zich voor in veel gedichten, die het moeten hebben van één geslaagde zin. Soms overschreeuwt de dichter zich: ‘gillende nachten staan ’s nachts onder water’, of ‘o land van angst, o land van ondergang,/ van bittere vertwijfeling’.
De missers doen echter niets af aan het belang van Armando’s project. Nog steeds hamert hij op de plicht te getuigen van wat zich in het verleden aan gruwelijks heeft voorgedaan, en wat opnieuw zou kunnen gebeuren. Hij beseft dat de waarheid te pijnlijk kan zijn, bijvoorbeeld omdat men dan moet toegeven bewust de andere kant op gekeken te hebben: ‘Getuigen/ van de dingen die ze zagen,/ die ze moesten zien,/ maar niet meer willen zien’, of zelfs ‘niets zagen,/ nooit iets gemerkt hebben’. Daar komt bij dat er in de bundel gelukkig een paar goede gedichten staan, wellicht te weinig om het boek te redden, maar misschien is ieder geslaagd gedicht een overwinning op het kwaad.