«Misschien lag het aan het latent knagende schuldgevoel, of aan het feit dat ik die avond net één slokje te veel op had. In elk geval hoorde ik mijzelf plotseling tot mijn eigen verbazing mijn jongste zoon (20) beloven dat ik hem zou vergezellen naar het concert van de rockgroep Pink Floyd. ( ) Ik besloot er niet over te zeuren. Als die jongen zegt dat Pink Floyd de moeite waard is, dient daar serieus naar te worden geluisterd. Hij is, als praktiserend gitarist, muzikaler dan zijn vader, die weliswaar graag in geschrifte artiesten als L. van Beethoven en W.A. Mozart mag beleren, maar het zelf in de praktijk niet verder heeft gebracht dan Summertime, met één nicotinedoorstoofde wijsvinger voorgedragen achter de piano. ( )
Onder de 50.000 aanwezigen ben ik de enige die een das draagt. Dat maakt de gang naar de kraam met het broodje gezond niet onproblematisch. De sfeer is niettemin non-agressief en de skinheads, wier aanwezigheid ik heimelijk vreesde, heb ik niet gezien. ( ) Over het concert zelf kan ik kort zijn: je gelooft niet wat je ziet en je weet niet wat je hoort.»