Zoals bekend heeft de Socialistische Partij van Jan Marijnissen een moeizame verhouding met het verleden. De almachtige leider mag dan tegenwoordig graag gloedvolle betogen afsteken over het belang van de geschiedenis, over het verleden van de eigen partij doet hij nog altijd heel spastisch. Zodoende bestond hij het enkele jaren geleden om de oprichter van de SP, de door Peking gefinancierde maoïstische pijpfitter Daan Monjee, af te schilderen als een onbetekenende contributieloper. Hoe diep geworteld de minachting voor historische feiten is, blijkt al uit de naamgeving van de partij, die zich in 1972 omdoopte van kpn-ml in SP. We hebben hier immers te maken met plagiaat.

Al in 1918 werd er een Socialistische Partij opgericht, die de vier daaropvolgende jaren met één zetel vertegenwoordigd was in de Tweede Kamer. Over dit minuscule partijtje, dat nooit veel meer dan vierhonderd leden heeft gehad, heeft historicus Ron Blom een zeer gedetailleerd boek geschreven.

Voor wie geïnteresseerd is in alle finesses van de linkse arbeidersbeweging is dit een zeer interessant boek, omdat de oude SP in het toen grillige socialistische landschap een opmerkelijke plaats innam. Evenals partijleider Harm Kolthek was het overgrote deel van de aanhang afkomstig uit de ‘vrije socialistische’ beweging, waarvan Domela Nieuwenhuis de charismatische aanvoerder was geweest. Zij moesten niets hebben van de ‘reformistische’ sociaal-democraten, die in het parlement opkwamen voor de belangen van de arbeiders. Veel van deze sociaal-anarchisten waren georganiseerd in de revolutionaire vakbond het Nationaal Arbeids Secretariaat (nas), dat rond het einde van de Eerste Wereldoorlog flink groeide. Onder invloed van de Russische Revolutie kozen echter nogal wat van deze revolutionair gezinde arbeiders voor de Communistische Partij in Nederland, die zodoende steeds meer invloed op het nas kreeg. Zo werd de SP al snel vermalen tussen de, vooral op lokaal niveau, succesvolle sociaal-democraten, en de zich onderdeel van de ‘wereldrevolutie’ wanende communisten.

De SP was in feite niet meer dan de laatste stuiptrekking van de zogenaamde ‘oude beweging’, die in 1881 vorm had gekregen in de Sociaal-Democratische Bond en die later sterk antiparlementair was geworden. IJverig heeft Blom de laatste enclaves van deze snel uitstervende revolutionairen in kaart gebracht. Hierbij was geen detail hem te min, wat heeft geresulteerd in een tamelijk droog boek. Hoewel hij zich in de titel van het concluderende hoofdstuk afvraagt welke ‘bijdrage’ de SP heeft geleverd aan de ‘ontwikkeling van de socialistische arbeidersbeweging in Nederland’ schrikt hij ervoor terug een duidelijk antwoord te geven. Dat luidt immers: niets.