
‘Dat is mooi gezegd, maar wij moeten onze tuin bewerken’, zo snoert Candide veelprater en betweter Pangloss de mond. Maar wat bedoelde Voltaire eigenlijk met die beroemde slotzin van zijn satire over het optimisme? Niet dat de mens zó verdorven en de wereld zó reddeloos is dat je beter kunt verzinken in berusting of onverschilligheid. Het blinde optimisme van Pangloss is inderdaad… blind. Maar ook als we een open oog houden voor het kwaad in de wereld is er wel degelijk iets te doen. Niet lullen, maar poetsen. Doe wat je kan. Zorg voor je omgeving. Houd het dicht bij jezelf. Volg de seizoenen. Tuinieren à la Candide is actief zijn zonder je illusies te maken, maar ook zonder te klagen. Want ‘er is nooit iets te klein om het verschil te maken’, zegt schoonmaker Peter Smith.
Ik heb geen tuin, dus ik ben begonnen om mijn zwembad schoon te houden. Dat is niet zomaar iets, want ik woon op een ouderwetse boot in een Amsterdamse gracht. Afgelopen zomer, als ik aan het schip aan het werk was, sprong ik ter verkoeling regelmatig in het water. Dat kan tegenwoordig, want de Amsterdamse grachten zijn schoner dan ooit: je kunt bijna een meter onder water kijken. Maar dat betekende ook dat ik regelmatig tegen een aansteker, plastic zak of stuk piepschuim aan zwom, en onder water talloze stukjes plastic zag zweven. Als de grachten werden doorgespoeld of de wind was gedraaid, zag ik het drijfvuil als een kleurige soep voorbij stromen. Het verzamelde zich vooral tussen de wal en het schip en langs de kades, in ongelooflijke hoeveelheden.
Ik raap al enkele jaren afval van de straat voor mijn deur. Omdat niemand anders dat doet, voel ik me vaak Gekke Henkie. Flesjes powerdrink, half lege patatzakjes, snoepwikkels, steeds op dezelfde plek voor het portiek van de flat tegenover mij. Soms fantaseer ik dat ik de daders betrap en ze erop aanspreek, maar ik kom altijd te laat en mijn vriendin zegt: niet doen, straks slaan ze je in elkaar!
Na de zomer kocht ik een netje en ging vissen, eerst tussen de wal en het schip, daarna met mijn bijboot de gracht op. Ook ging ik poolshoogte nemen bij Plastic Whale. De bootjes van de Amsterdamse plasticvissers (plasticwhale.com) varen regelmatig bij me langs vanaf hun hoofdkwartier in de Le Mairegracht, en ik had ze al aan het werk gezien in de binnenstad. Ik heb vaarervaring en het nodige politieke enthousiasme. Maar de middag dat ik met schipper Erik meevoer om een gezelschap van bankemployés op te pikken en het vak te leren eindigde met gemengde gevoelens. Het bleek niet eenvoudig om een elektrisch aangedreven sloep met een stel driftig vissende mensen in allerlei hoekjes en gaatjes te manoeuvreren, op druk bevaren grachten. Erik wist daarbij nog toeristische aanwijzingen te geven ook. Hulde voor de schippers van Plastic Whale, maar dit was voor mij te veel stress. Ik besloot voor mezelf te beginnen.
Misschien komt het door mijn sterrenbeeld, maar ik kan niet tegen vissen op vissen. Als een buurman met een hengel op de kade zit, probeer ik mijn minachting daarvoor zo min mogelijk te laten blijken. Het helpt niet als zij hun buit weer teruggooien of toevallig Mohammed Benzakour heten. Ik maak een uitzondering voor de laatste beroepsvisser van Amsterdam, die mij vriendelijk groet als hij met zijn stokken en netten voorbij vaart vanaf het Westerdok naar de visgronden van het IJ.
Maar plastic vissen is een heel ander ding. Het is niet alleen moreel bevredigender en beter voor het milieu, maar ook sportiever en leuker! Je hoeft namelijk niet te wachten tot ze bijten. Plastic voelt niks, lijdt geen pijn. De populatie is eindeloos. Je roeit niet iets uit maar maakt schoon. Elke dag is anders. Je bent voortdurend in beweging in de frisse buitenlucht. Je leert het spel van wind en water kennen. De maten, soorten en kleuren van de gevangen plastics zijn heel afwisselend. De hele wegwerpmaatschappij komt in de gracht voorbij. Bruin uitgeslagen bierbekertjes die aan alle kanten zijn ingescheurd en als kwallen voorbij zweven. Aanstekers. Wietzakjes en wietpijpjes. Sigarettenfilters. Rietjes. Eetbakjes. Talloze snoepwikkels in felle kleuren. Boodschappentasjes, vuilniszakken en emmers. Stukken piepschuim. Rode hondepoepzakjes. Talloze minireepjes plastic die bijna onzichtbaar onder de oppervlakte zweven.
Vaak haalde ik in een uur vissen een hele vuilniszak rotzooi uit de gracht. Ik werd steeds fanatieker en rukte soms twee keer op een dag uit. Mijn stelregel is inmiddels: als ik iets zie drijven en ik kan erbij, dan moet ik gaan. Het gevolg is dat je veel meer gaat zien dan goed voor je is. Want als de wind weer eens is gedraaid, komt een nieuwe portie plastic soep van de andere kant van de stad aan drijven. Dat is het nadeel van een zwembad in open water.
De laatste tijd krijg ik bemoedigende opstekers vanaf de kant: ‘Goed bezig, buurman!’ Of: ‘Eindelijk iemand die het begrijpt!’ Langs lopende toeristen fotograferen me in mijn bootje alsof plastic vissen een lokale folklore is. Het Gekke-Henkie-gevoel is daardoor zienderogen afgenomen. Hopelijk vraagt men zich even af: wat doe ik er zelf eigenlijk aan, het is immers ook mijn gracht/straat/stoep/plein/park?
Wat ook helpt is zelfpromotie via de sociale media. Plastic vissen is één ding, #zwerfies maken een ander. De term is ingeburgerd geraakt bij allerlei trash hunters die hun vondsten op Facebook of Twitter zetten. Er bestaat inmiddels een ‘Gouden Zwerfie’: de jaarlijkse prijs voor opvallende bijdragen aan de strijd tegen zwerfafval. Je laat zien wat voor een goed groen mens je bent, in de hoop anderen aan te steken of een klein schuldgevoel te bezorgen. Ik ben stillevens van opgevist plastic gaan fotograferen en zet die regelmatig op Facebook.
Schoonmaakwerk geldt in onze economische cultuur als het laagste van het laagste. Opruimen is voor de dommen, en voor de gemeente. In onze wegwerpmaatschappij bestaat weinig waardering voor onderhoud, voor mensen die dingen gaande houden, meent ook sociologe Evelien Tonkens. Maar op deze manier kan ‘schoonmaker’ een eretitel worden en schoonmaken een hoogstaand beroep. Vroeger legden arbeidersvrouwen er een eer in om het stukje straat voor hun huis proper te houden, en lieten daarmee zien: ik ben een respectabel mens! Die collectieve zorgzaamheid is afgekalfd. De openbare ruimte lijkt van niemand te zijn. De onverschilligheid heerst: ‘Iedereen doet het toch?’ Daarnaast is er (ter compensatie?) een soort grote-schoonmaak-populisme ontstaan: hard roepen om het schoonvegen van ‘Den Haag’ of ‘Washington’. Maar het eigen straatje schoonvegen: ho maar.
De conservatieve denker Theodore Dalrymple wijt dit in zijn boek Litter: How Other People’s Rubbish Shapes Our Lives (2011) aan een algemeen verval der zeden, met name in de onderklasse. Die is slecht opgevoed, leeft in gebroken gezinnen, kent geen zelfbeheersing meer en kopieert de hedonistische leefstijl van de bovenklasse. Niemand spreekt anderen op hun wegwerpgedrag aan, vanuit de populistische angst om ‘gewone’ mensen te kapittelen, die bovendien snel op hun teentjes zijn getrapt. Dalrymple noemt wel even het verval van publieke voorzieningen zoals de vuilophaaldienst (waardoor Engeland inderdaad een stuk viezer is dan Nederland), maar hij hamert liever op dit morele tekort dan op achterliggende oorzaken als armoede en stress of de macht van de consumptie-industrie. Als het gaat om slechte karakters, schrijft hij, dan is het toch misleidend om de verpakkers de schuld te geven?
Niettemin heeft Dalrymple een punt wanneer hij, vrij naar Einstein, schrijft dat ‘all that is necessary for litter to triumph is for the tidy to do nothing’. Daarom moeten wij schoonmakers het goede voorbeeld geven en dat publicitair uitvergroten. Afval opruimen is cool. Ook omdat we daarmee de ‘broken window’-theorie (rotzooi trekt rotzooi aan) omdraaien: op een schone straat gooi je minder gemakkelijk troep weg. Het is lang niet het enige wat moet gebeuren, maar laten we ergens beginnen. Gewoon omdat we het niet langer kunnen aanzien. Al die rotzooi in ‘mijn’ gracht doet me pijn aan de ogen, zeker dat kleurige plastic afval, dat veel zichtbaarder is dan andere milieuproblemen.
Er lijkt zoiets als een nieuwe schoonmaakbeweging op gang te komen. In Krommenie zijn de ‘Zaanse Schonen’ actief, in Den Haag bestaat een ‘Vuilraaptroep’ en in Waalwijk staan negentig ‘Zwerf Afval Pakkers’ geregistreerd. In Osdorp vinden regelmatig ‘prikacties’ plaats. In Purmerend pikt ‘Zwerfinator’ Dirk Groot al fietsend met een grijpstok afval op en maakt daar filmpjes van. Hij voert ook actie voor meer statiegeld, opent plechtig nieuwe afvalbakken en organiseert ‘zwerfiebingo’ en ‘zwerfieflashmobs’: ‘Ik geloof in the power of fun. Als je het toch doet, kan het maar beter leuk zijn.’ Activist en fotograaf Arthur de Smidt reist zelfs naar Panama om daar stranden schoon te maken en dorpen te untrashen. Net als ik zijn zij toegetreden tot het edele gilde der Litterati (zie de gelijknamige app).
Op veel plaatsen kun je zomaar ‘troeptrimmers’ of ploggers (afgeleid van het Zweedse plocka = plukken) tegenkomen, die tijdens het joggen afval oprapen. Het initiatief ‘Schone Rivieren’ houdt kaarten bij van vervuilde rivieroevers en organiseert opruimploegen. Er bestaat al een Landelijke Schoonmaakdag, die nota bene mede wordt ondersteund door de verpakkingsindustrie. Het strand van Terschelling is al langer het jachtgebied van de Milieu Jutter; na het aanspoelen van de msc-containers reisden duizenden mensen speciaal naar de eilanden af om samen met bewoners en het leger de stranden schoon te maken.
Rosa Leijdekkers is de initiatiefneemster van de site Trashless, die schoonmaakfeestjes organiseert waarbij je elkaar kunt ontmoeten en leuke dingen kunt doen (zoals een ‘crea bea workshop om jezelf en die leuke ander helemaal te versieren met trashmoois’). Iets agressiever zijn de ‘plastic attacks’, zoals die rond Halloween plaatsvonden bij een Albert Heijn in Amsterdam-Noord. De (eng uitgedoste) deelnemers werd gevraagd om na het afrekenen van hun boodschappen alle onnodige plastics te verwijderen en deze met een glimlach achter te laten in de boodschappenkar: ‘Wij willen dat supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen in hun deel van de keten. Door met producenten te kijken naar alternatieven voor plastic en de hoeveelheid wegwerpplastic terug te dringen. Meenemen: duurzame boodschappentas, glazen potjes en flessen, bakjes met deksel. We hebben er zin in en zijn super benieuwd naar jullie monster outfits!’

De echte ‘Zwerfilosoof’ in dit gezelschap is fotograaf-kunstenaar-vuilraper Peter Smith, wiens lijfspreuk hierboven al werd genoemd. Smith is de oprichter van de stichting klean (Klagen Loont Echt Absoluut Niet). Klagen, zegt hij, is eigenlijk een soort zwerfafval in je hoofd, een energiezuiger. Je moet niet denken: dit probleem is veel te groot voor mij, laten anderen (de overheid, de gemeente, professionals) het maar opknappen (‘ik betaal er toch belasting voor?’). Nee, zegt hij: ‘Verbeter de wereld, doe iets kleins!’ Jij kunt zelf het verschilletje maken. Ga op zoek naar het kleinste dat je aan dat probleem kunt doen, en doe dat. Als één op de vier Nederlanders elke dag één stukje zwerfvuil zou opruimen, zou ons land heel snel zwerfafvalvrij zijn. Een vlinderslag lijkt onbeduidend, maar kan uiteindelijk een orkaan veroorzaken.
In plaats van fatalisme of onverschilligheid (omdat jouw kleine beetje toch niet helpt) predikt Smith een optimistische can do-mentaliteit: je hoeft niet te wachten op de bevoegde instanties, op feiten & cijfers, op actiegroepen of de volgende verkiezingen, want je kunt meteen zelf beginnen. Dit is ook de missie van Plastic Whale: ‘Stop talking, let’s start doing!’ en ‘Be part of the solution!’ Geen ingewikkelde kosten-baten-analyses van collectieve actie, prisoner’s dilemma’s of berusting in de ‘tragedie van de commons’. Gewoon iets doen. Laten we het ‘de politiek van het kleine gebaar’ noemen, als tegenhanger van de grote politiek van ‘alles moet anders’, die vaak juist verlammend werkt. Er is niet veel moed voor nodig. Je hoeft je nek maar een klein beetje uit te steken. Het is een vorm van politiek individualisme die goed past in een tijd van zelf doen, freelancing en eigen kracht. Laat het negativisme van de gele hesjes (‘ieder zijn eigen boosheid!’) wijken voor de positiviteit van the power of one!
Maar heeft opruimen wel zin als er elke dag bergen plastic afval bij komen? Jaarlijks wordt er in de wereld meer dan driehonderd miljoen ton plastic geproduceerd, waarvan elk jaar tien miljoen ton in zee terechtkomt. De gemiddelde Europeaan is goed voor 31 kilo single-use plastic afval per jaar, maar Nederlanders gooien 147 kilo per jaar weg! De plastic soep in de oceanen beslaat nu al 34 keer de oppervlakte van Nederland. Het is dan toch veel efficiënter om dit probleem aan te pakken bij de bron in plaats van tegen de (plastic) stroom in te zwemmen? Zelfs als de schoonmaak zo groots wordt opgezet als door Boyan Slat en zijn Ocean CleanUp?
De Plastic Soup Foundation (plasticsoupfoundation.org), die andere Amsterdamse voortrekker, heeft een missie die op het eerste gezicht tegengesteld lijkt aan die van Plastic Whale: ‘We halen geen plastic uit het water; we zorgen dat het er niet (meer) in komt.’ Bijvoorbeeld door campagnes die het eenmalig gebruik van consumentenplastic moeten terugdringen, door het ontwikkelen van een plastic footprint-scan voor bedrijven en het stimuleren van slimme afvangtechnieken. Onlangs lanceerden zij de Plastic Health Coalition, die een plastic-dieet aanbiedt voor bedrijven, supermarkten, overheden en consumenten. Zij hopen dat een groter bewustzijn van de gezondheidsrisico’s van plasticgebruik een game changer kan zijn (plastic als het ‘nieuwe asbest’).
Het is natuurlijk waar dat de beste manier om de plastic soep te verminderen is om minder plastic te produceren en te consumeren. Daar is grote politiek voor nodig, die probeert om de structuren en instituties te veranderen. Nog steeds wordt de verantwoordelijkheid voor het afvalprobleem te veel bij de consumenten gelegd, terwijl de producenten (zoals de machtige verpakkingsindustrie) hun gang kunnen blijven gaan. Ook is duidelijk dat overheden veel meer kunnen doen: denk aan statiegeldheffingen, verpakkingsrichtlijnen, ontwerprichtlijnen (bijvoorbeeld voor optimale recycling) en wettelijke verboden. Maar er blijkt een hoop democratische druk nodig te zijn om zowel overheden als bedrijven serieus te laten werken aan een afvalvrije, circulaire economie.
Het goede nieuws is dat er steeds meer maatregelen in die richting worden genomen. In 2007 was San Francisco de eerste Amerikaanse stad die het eenmalig gebruik van plastic boodschappentasjes verbood; in 2018 volgden de waterflesjes, naar het voorbeeld van het stadje Concord in Massachusetts in 2013. Enkele Afrikaanse en Aziatische landen hebben de plastic zak in de ban gedaan, net als Europese landen als Italië, Frankrijk, Ierland en Denemarken. In Nederland zijn plastic tasjes niet langer gratis. Statiegeldwetten blijken te werken, bijvoorbeeld voor petflessen, maar stuiten op hardnekkig verzet van de drankenindustrie en de grootgrutters. De Europese Commissie kwam begin 2018 met een Plastic Strategy, onlangs gevolgd door een EU-verbod op wattenstaafjes, plastic bestek, borden, rietjes en roerstaafjes en piepschuimen voedsel- en drankverpakkingen vanaf 2021. Het EU-besluit maakt daarnaast fabrikanten van plastic tasjes, ballonnen en sigarettenfilters verantwoordelijk voor de inzamelingskosten.
De politiek van het grote gebaar blijft dus meer dan ooit nodig. Maar voor wie even geen zin heeft in boos worden, vergaderen, oreren of demonstreren, is er wel degelijk iets te doen. In het huishouden houd je ook niet op met schoonmaken omdat het morgen toch weer vies is. De politiek van het kleine gebaar laat je iets doen in je directe omgeving, in je eigen straat en buurt: daar waar de fall-out van globalisering, kapitalisme en consumentisme direct zichtbaar en tastbaar wordt – in dit geval in de vorm van plastic soep. Laten we daarom onze tuin bewerken. Want door de spreekwoordelijke druppel wordt de gloeiende plaat wel steeds een beetje minder heet.
Dick Pels is socioloog, publicist en singer-songwriter. Zijn laatste boek is A Heart for Europe (2016). Zijn tweede cd Meanwhile Gardens kwam eind 2018 uit op Spotify, iTunes et cetera