
Het Nieuwe Instituut in Rotterdam vroeg mij een paar maanden geleden om naar architectuur te kijken through queer’s eyes. Veel ‘queerer’ dan ik wordt het niet: een vrouwelijke man, geen mannelijke vrouw, zichzelf krampachtig bevrijdend van de banale genderindeling.
Queer, het blijft een gekke term. Bedoeld als scheldwoord, de flikker van de Engelse taal. Tegenwoordig een geuzennaam voor iedereen die zich niet aan een specifieke gendernorm wil onderwerpen. Man én vrouw – of geen van beide. Die fysieke afwijking botst met de harde werkelijkheid op straat en resulteert vooral in een hoop openbaar ongemak.
Kijkend naar architectuur vanuit het perspectief van de queer, wat zie je dan? vroeg ik me af. Ik besloot mij op een andere manier door de publieke ruimte te begeven. Namelijk, alsof zij voor het eerst deel van mij zou zijn en ik van haar. Dat was daarvoor zelfs nooit een gedachte geweest. De wereld was een vijandige plek, waar ik niet in bestond of mocht bestaan. Vormgegeven door witte heren die nooit in mijn schoenen zouden staan. Ik merkte dat toen ik mij de ruimte begon toe te eigenen, de bouwer en dromer in mij naar boven kwam. Ik richtte de stad opnieuw in, voorzag de straat van nieuwe kleuren, brak heel veel muurtjes af en dichtte objecten andere functies toe.
De conservator van Het Nieuwe Instituut dook ondertussen in de privé-archieven van een vermoedelijk homoseksuele architect en ging op zoek naar pikante foto’s van vrouwelijke muzen zonder korset. Of al die vermakelijke roddels over vermeende homoseksuele architecten en voorbije ontmoetingsplekken ook vragen over architectuur en design opriepen? Ik vrees van niet. Als we queer niet langer als interessante hobby of ongewenste afwijking zouden zien, maar als de creatieve dynamische fluïditeit die ze feitelijk is, kan ze interessante vragen oproepen over de wereld van publieke ruimte en design.
Feit is namelijk dat de Nederlandse architectuur weliswaar vooraanstaand, maar weinig vooruitstrevend is. Al eeuwenlang gedomineerd door zelfingenomen, witte, heteroseksuele mannen – wier gedachtegoed weinig geprikkeld wordt – kopieert zij de meesters van vroeger. Grote bouwbedrijven stampen Vinex-wijken uit de grond die weinig voor de Amsterdamse grachten onderdoen. Een volgend Batavia-stad herrijst. De gewone mens vindt dat immers mooi, al dat semi-oud. Wel statig wonen, maar dan met weinig onderhoud.
Als queer pleit ik niet voor homovriendelijke gebouwen of design waar alleen lesbiennes van zouden houden. Wanneer ik naar de publieke ruimte kijk – straten, pleinen, parken, wijken – is mijn conclusie: mooi, maar braaf. Verzorgd, maar vooral eendimensionaal. Ruimtes worden ingedeeld naar de functies die de witte heteroman ervan verwacht (of wat zijn vrouw hem influistert); dus donkere wc’s voor heren en lichtere voor dames. Nette wandjes tussen vieze pisbakken. Kleedkamers in respectievelijk donkerblauw of rood – roze is dan weer uit den boze.
Al die clichématige genderopsplitsing is een hel voor een queer als ik. Staan voor het urinoir is geen optie voor de meeste trans-mannen. Altijd weer die verstoorde, zo niet vijandige blik. En zo worden we onder begeleiding naar de enige gesloten wc verbannen. Geef me dan liever het vrolijke gekeuvel bij het vrouwentoilet, al willen ze daar ook verstoord opkijken.
Meteen mijn voorstel: een einde aan het smerige, discriminerende urinoir. De introductie van gendervrije toiletten wordt de eerste stap uit de heteroseksuele comfortzone (en homoseksuele droom misschien). En: kledingwinkels ingedeeld naar kleur en stijl, in plaats van man en vrouw. Licht, openheid. Weg met al dat beton en staal van kantoren die van tien kilometer als zodanig herkenbaar zijn. Weg met de appartementen voor het witte topsegment. Meer speelsheid, kleur, en zogeheten ‘feminiene’ elementen; bloemen en groen.
Ook met het oog op diversiteit – want voor mij is queer meer dan seksuele verscheidenheid: verstelbare keukenblokjes zodat Anne en Aisha allebei op de juiste hoogte kunnen koken, of Arno en Ahmed om eens met de tijd mee te gaan. Meer gelijkvloerse gebouwen en schuine hellingen voor de groeiende groep die niet langer kan lopen, in plaats van zoveel aandacht te besteden aan wie mogelijk wil roken. Veel glas en licht voor slechtzienden zoals ik, of voor iedereen die zo veel mogelijk natuurlijk daglicht wil vangen in dit vitamine D-arme land.
Wat door velen wordt gehaat, is wat ik het meest aan onze samenleving liefheb; de eindeloze veelkleurige diversiteit van de straat. De hele wereld in één land. Die rijkdom moeten we omarmen, onderdeel maken van ons collectieve dna. Als ik ons land mocht schetsen, de tekentafel van onze steden mocht overzien, is dit wat ik zou doen: wijken bouwen met gebouwen uit Amsterdam tot Khartoem. De kleuren van Mali integreren met de baksteenbouw van vroegere statige heren. Een molen hier, een minaret daar. Venetiaanse bogen, afgewisseld met Thaise paalconstructies. Moorse mozaïeken en Spaanse tegelwanden. Subtiele elementen van alle volken en landen. Niet in de kitscherige stereotypen van Las Vegas of Disneyland, maar in kleine details, in vormen en materialen, zodat elk gebouw even divers wordt als de bewoners van Nederland.