Aan een kennis die binnenkort vader wordt vroeg ik laatst op een feestje, niet bijster origineel, of hij ernaar uitkeek. Ja, antwoordde hij. Het waren meer de dingen eromheen die hem tegenstonden. Opvallend vaak kreeg hij de vraag, of meer de opmerking, of ze er wel plek voor hadden in hun huis.
Ze woonden inderdaad niet groot, maar genoeg plek? Hoeveel plek had zo’n baby nou eigenlijk nodig? Hij maakte een gebaar met zijn handen om aan te geven hoeveel plek een baby innam, en dat leek me inderdaad zeer beperkt. Laatst, ging hij verder, had hij met zijn vriendin een Prénatal-winkel bezocht. Verbijsterd hadden ze aanschouwd wat daar gaande was. Mensen van hun leeftijd die kinderwagens van 1200 euro aan het testen waren op verschillende soorten ondergrond die daartoe speciaal waren aangelegd. Een groepje vrouwen dat bewonderend toekeek hoe een robotarm een wiegje heen en weer schommelde. Voorverpakte cadeaudozen, speciaal gemaakt om weg te geven tijdens een babyshower.
Dat was misschien nog wel het allerergste, zei hij, zo’n babyshower. Hele cadeaulijsten werden daarvoor aangelegd, en de genodigde gasten moesten dat allemaal maar slikken. Ik herinnerde me inderdaad eens een babyshower te hebben bijgewoond. Alleen maar vrouwen, cupcakes, roze linten en bloemen. Ongemakkelijk had ik aan tafel gezeten, totdat tot mijn opluchting de champagne verscheen. Die bleek, in solidariteit met mijn hoogzwangere vriendin, alcoholvrij te zijn.
Het was hoe dan ook een zeer ongemakkelijke ervaring geweest, in die Prénatal-winkel. Tegen wil en dank waren mijn kennis en zijn vriendin plotseling lid van een groep die hun autonomie volledig ondergroef. Aanstaande ouders waren blijkbaar mensen die werden geacht spullen te kopen, veel spullen, zodat hun kleine grut een maximaal aantal vierkante meters kon innemen in hun levens. Ze wisten dat ze aan de terreinbanden van de kinderwagens moesten voelen, dat ze sixpacks spuugdoekjes dienden aan te schaffen en een diaper champ, wat het ook mocht zijn. Na een korte blikwisseling hadden de kennis en zijn vriendin rechtsomkeert gemaakt. Op Marktplaats kochten ze de volgende dag voor een paar tientjes een buggy en een commode.
Een paar dagen voorafgaand aan dit gesprek was ik voor het eerst sinds mijn studentenjaren verhuisd, van een kamer in een gedeeld huishouden naar een eigen plek met serieuze afmetingen. Toen ik mijn dozen had uitgepakt bleek dat mijn bezit bestond uit boeken en kleren – ik had een serieus huis dat op twee gevulde kasten na woest en ledig was.
Voor de verplaatsing van mijn minimale eigendommen had ik een verhuizer met een busje ingehuurd. Hij heette Yan en had zijn eenmanszaak NL Verhuizers genoemd, al sprak hij niet meer dan een paar woorden Nederlands. Hij kwam uit Bulgarije, waar, zo vertelde hij, de mannen nog echte mannen waren en de vrouwen nog echte vrouwen. Hier in Nederland waren de vrouwen sterk, maar de mannen waardeloos, omdat de vrouwen sterk waren.
‘Fucking hell’, riep hij uit, toen we voor een opengebroken straat stonden en moesten omrijden. ‘Wat is dat toch in dit land? Overal leggen jullie nieuwe wegen aan terwijl er niets mis is met de oude.’
In de dagen daarna moest ik nog vaak aan die opmerking denken. Ik kocht een bank, een bed, een stofzuiger, een oven, een televisie. Ik ging naar de Ikea en de Intratuin en een keer of vijf naar de Hema. Borden had ik nodig, bestek, pannen, vloerkleden, goede keukenmessen, een badjas. Ik had een huis nu, en in een huis horen spullen – dit herhaalde ik in mezelf als een mantra, ik heb een huis en in een huis horen spullen. Maar hoe meer spullen ik kocht, hoe meer de stem van Yan door mijn hoofd klonk. Had ik dit plotseling allemaal nodig? Was ik iemand geworden die dit plotseling allemaal nodig had? Fucking hell.
In John Fante’s geweldige kleine roman 1933 was een slecht jaar droomt de bijna achttienjarige Italiaanse Amerikaan Dominic Molise van een glorieuze toekomst als honkballer. Zijn vader is een werkloze metselaar en ze wonen met het hele gezin inclusief tirannieke grootmoeder in een piepklein huis in Roper, Colorado. Dominics vriend Kenny, die ook droomt van honkbal, is van rijke komaf en heeft een eigen bankrekening. Op een middag komt hij de kleedkamer binnen in een gloednieuwe schaapsleren jas. ‘Wil je ’m hebben?’ vraagt hij aan Dominic, die hem niet aanneemt: ‘Ik wist dat hij het niet meende. Het was een truc van hem om een grapje te maken van het feit dat hij zoveel had dat onbelangrijk was.’
‘Wat een mooie spullen’, zei een vriendin die gisteravond op bezoek kwam. Ik zei haar dat de spullen me eerlijk gezegd een beetje ongemakkelijk maakten. Nee joh, zei ze, je hebt er toch plek voor? In een huis horen spullen.
Ik vrees de dag dat ik in de Prénatal sta te overwegen een kinderwagen met terreinbanden aan te schaffen en mezelf er niet om haat.