We stonden tussen de kerstboom en de ramen, ik keek naar de pen waar het raam in de zomer mee werd vastgezet als het openstond, de radio stond aan, Wim Kan was net geweest.

Dat uit het raam kijken in de erker gebeurde bij nog drie gelegenheden: bij de Dodenherdenking, als er een voetbalwedstrijd was en als we stonden te wuiven naar vader, op de brommer op weg naar zijn werk. Misschien dat daardoor die erker iets plechtigs had, en tegelijk iets opwindends. Terwijl het vuurwerk de lucht in ging, terwijl we stonden te wuiven, terwijl we naar de vlag keken die halfstok hing, terwijl we de auto’s bewonderden waarmee de voetballiefhebbers de buurt in stroomden, stonden we te mijmeren.

De eerste keer dat ik de jaarwisseling op het land meemaakte, was ik verrast door het vuurwerk. Want dat kende ik alleen als iets wat van de straatstenen af omhoog schoot tot heel ver boven ons. Maar op het land is het een reepje lichtflitsjes aan de horizon, je kunt precies zien waar de dorpen zijn. Een soort wapperende rand aan de wereld, met het geluid van een oorlog ver weg. Vuurwerk in de verte, het verrast me nog steeds.

Inmiddels heb ik wel zo’n beetje alle rituelen laten varen. Geen kerstboom, geen familiediner, niet meer dan een oliebol en een appelflap, geen radio en geen televisie. Zelfs geen champagne dit jaar. Maar de overpeinzing op het moment dat het nieuwe jaar aanbreekt, zit diep. Die licht meditatieve stemming, die welbeschouwd nergens op slaat, zal er wel altijd bij horen.

Wat is dat eigenlijk voor gepeins, met de jaarwisseling? Huygens schreef op 1 januari 1661: ‘Ik zoek het hier, ik zoek het daar,/ ik vind niet nieuws aan het nieuwe jaar/ dan dat men het nieuw heeft willen noemen.’ Wat is het nieuwe jaar meer dan een voortzetting van het oude?

Veel van mijn gemijmer gaat dus over het verstrijken van de tijd. Het is de traditionele overpeinzing die bij de tijd van het jaar hoort. Zoals in het Nieuwjaarslied van Rhijnvis Feith: ‘Uren, dagen, maanden, jaren,/ Vliegen als een schaduw heên./ Ach! wij vinden, waar wij staren,/ Niets bestendigs hier beneên!’ De kortstondigheid van wat ons omgeeft en van onszelf, het vluchtige belang van de dingen die op andere momenten zo’n gewicht leken te hebben. Hoge gedachten, zonder doel maar ook zonder resultaat. Maar van dat soort gedachten loop ik over, de laatste tijd. Daar heb ik geen jaarwisseling voor nodig.

En dan komen de herinneringen. Zinloze herinneringen, maar kennelijk biedt het zinloze moment daar ruimte voor. Ik sta te denken aan de boeken, de concerten, de tentoonstellingen van het afgelopen jaar. Het boek dat ik nu aan het lezen ben (van Venedikt Jerofejev, al lang bekend maar voor mij een ontdekking). De versleten Chinese gordijnen en de lekkende daken van Huis ten Bosch.

Het erge nieuws en het heel erge nieuws. Het prettige nieuws. De films van 2014. Ik stel me de callcenters van de zorgverzekeraars voor. En daar schiet mij een kop boven een krantenartikel te binnen, op de voorpagina van het Dagblad van het Noorden, de afgelopen herfst, ik denk de mooiste kop van 2014: ‘Bedwantsen rukken op’. Zo kom ik dan toch, vanzelf, in een sciencefictionachtig toekomstbeeld terecht.