Liefdadigheid zegt iets over hebben (en wie heeft) en niet hebben (en wie niet heeft) en over de gever en de nemer. Als kind van de goedburgerlijke naoorlogse jaren geef ik als dat mogelijk is. Maar sinds enige tijd vind ik het moeilijk. Dat ligt aan de ontvangers. De een stuurt je een flutcadeautje (we sturen u een plastic regencape, omdat de moesson in Bangla Desh verschrikkelijke overstromingen veroorzaakt), de ander beantwoordt de gift met een barrage van bedelbrieven omdat er veel meer nood is dan jij denkt en of je je maandbedrag niet wilt verhogen.
De bijna-druppel was Artsen Zonder Grenzen. Dat is een organisatie waar je niets op tegen kunt hebben, dus toen een student aan de deur verscheen en een verhaal over arme Syrische kinderen afstak, dacht ik: die kan er nog wel bij. Daar had ik de volgende dag al spijt van, toen ik werd gebeld door een jonge vrouw die mij uitputtend bedankte, gegevens controleerde die ik zelf had ingevuld en daarna een vragenlijst reciteerde die moest nagaan hoe ik het contact aan de deur had ervaren (van 0 tot 10), hoe waarschijnlijk het was dat ik azg bleef steunen (van 0 tot 10), enzovoort.
Toen ik haar onderbrak en zei dat ik gewoon wilde geven, zonder blaadjes, gratis kerstkaarten van voetschilders uit Noordwijk en bedelbrieven, raakte ze in de war. Het duurde maar drie tot vier minuten! En ze verzamelden die gegevens om… Ja, dat wist ik wel, maar ik wilde dat jullie mijn geld namen, vriendelijk knikten en daarna mensen gingen helpen. Ik hoef geen relatie met de organisatie. Die is er om te zorgen dat de hulp komt waar dat nodig is. Ik wil een relatie tussen mij en de nood. Het is mijn geld, niet jullie druppelinfuus.
Maar het vasthouden van de gever lijkt belangrijker dan de gift. Ik snap het wel, zo’n organisatie wil continuïteit, maar het voelt alsof je bent beland in de database van een multinational die je vanaf nu eindeloos zal bestoken met brieven, e-mails en ‘dit vindt u misschien ook leuk’. Liefdadigheid is onderdeel geworden van de markteconomie en dan gaat het ineens om marktaandeel en is het gebaar iets wat in computers wordt besabbeld om te kijken hoe het aandeel vastgehouden en liefst uitgebreid kan worden.
Het ergst zijn de jongens en meisje die voor Amsterdam en Rotterdam Centraal staan. Huiverend in een plastic hesje en met de vasthoudendheid van een Jehova’s Getuige uit de jaren zeventig doen ze me ontzettend denken aan Michael Palin in Life of Brian die om Brian en zijn moeder heen huppelt: ‘Alms for an ex-leper? Alms for an ex-leper?’ Ook die jongens en meisjes kun je niet afschudden met een simpel ‘nee’. Ze lopen mee terwijl ze hun uit het hoofd geleerde lesje afraffelen en uiteindelijk helpt alleen stevig doorstappen en zorgen dat je achter de poortjes van de spoortunnel geraakt. Je zou het kunnen begrijpen als achter die zieltjeswinnerij vrome overtuiging schuilging, maar het zijn werkstudenten op stukloon die net zo goed afhaalmaaltijden hadden kunnen rondbrengen op zo’n rare elektrische fiets. Je gaat al gauw denken in termen als ‘liefdadigheidsindustrie’. Ik verlang terug naar de anonimiteit van de collectebus.
Ik verlang wel naar meer eenvoud. Nu de temperatuur zakt, moet ik de thermostaat instellen. Mijn ex deed dat altijd, maar haar schema was niet het mijne en het gevolg is dat ik twee dagen lang aan knoppen heb gedraaid en toetsen heb ingedrukt met als enige resultaat dat alles nu op fabrieksinstellingen staat. En die wil ik helemaal niet. In de fabriek werken blijkbaar mensen die om zeven uur kwiek uit bed springen terwijl het dan 21 graden is. Omdat de verwarmingsinstallatie ‘intelligent’ is, begint het opwarmen eerder en zo lig ik dan om half zeven woelend in bed, ten prooi aan broeierige dromen waarin ik romans schrijf die alle grenzen doorbreken en seksuele avonturen beleef die tot niets leiden.
De interface van de thermostaat is bedacht door ingenieurs die gek van vreugde werden toen ze zagen wat ze allemaal in de chip konden programmeren. De handleiding is een orgie van boomdiagrammen waar die van de transformationeel-generatieve grammatica niets bij zijn. Het is een en al ‘draai aan knop A terwijl u knop B ingedrukt houdt, wacht tot het schakelpunt drie keer knippert, laat los en bevestig dan met OK’. Alleen de handleiding van mijn nieuwe wasmachine is erger: Stoom Wasverzachter spuit stoom na een centrifugeerczclus om kreuken te verminderen en het wasgoed pluiyig te maken.
Pluiyig, dat willen we allemaal wel.
Vooruitgang worstelt met eenvoud. Soms komen ze samen (zen, Bauhaus, Apple, Braun), maar meestal blijkt de verleiding te groot en dan krijg je mijn klokthermostaat en de digitale klantenbindertjes van organisaties en bedrijven.
Eenvoud. Op bescheiden wijze probeer ik zelf terug te keren naar de kern van het bestaan. Ik heb mijn werkkamer naar de woonverdieping verplaatst. 255 vierkante meter huis, drie verdiepingen, en het grootste deel staat leeg. Dit en de aanstaande verkoop van het huis maken veel duidelijk. Liefst zou ik alles in één ruimte hebben. Eenvoud. Overzicht. Zen.
Hoewel het natuurlijk ook kan dat ik mij voorbereid op waar het uiteindelijk naartoe gaat. De laatste woning. Zes planken en zelfs geen kussen om het moede hoofd neer te vlijen. Geen opwekkende gedachte, maar nooit meer ‘beoordeel onze dienstverlening van 0 tot 10’ en geen geklooi meer met de thermostaat klinkt best aanlokkelijk.