Mijn buurman heeft zorg nodig. Zijn dementerende vrouw zit sinds enige tijd in een verpleeghuis, zelf is hij zeer moeilijk ter been. Al meer dan een jaar is hij de deur niet uit geweest. Ik denk dat hij eenzaam is.

Hoe zou het met hem gaan als hij in de Amsterdamse Apollobuurt zou wonen? Daar zou hij voor negentig euro per jaar lid kunnen worden van Stadsdorp Zuid, een in 2010 opgerichte zorgcoöperatie voor ouderen. Met dit lidmaatschap zou hij thuiszorg kunnen krijgen van Puur Zuid, een zorgaanbieder die aan het bestuur van Stadsdorp Zuid heeft toegezegd dat ze makkelijker bereikbaar en minder bureaucratisch zullen zijn en dat slechts een beperkt aantal verzorgenden ‘aan het bed’ zal komen. De afspraken zijn vastgelegd in een contract met het stadsdorp.

Voorts zou mijn buurman toegang krijgen tot een lijst met telefoonnummers van betrouwbare klussers, loodgieters, timmermannen. Vaklui die door de leden van de coöperatie zijn voorgedragen als betrouwbaar en betaalbaar. Een hele zorg minder voor ouderen, die vaak niet weten waar ze een betrouwbare computermonteur vandaan moeten toveren als de harde schijf het begeeft en die angstig zijn voor misbruik.

Ten slotte zou hij onderdeel worden van een zogenoemde ‘binnenbuurt’, waar dicht bij elkaar wonende ouderen samen bekijken wat ze voor elkaar kunnen doen. Het ‘moderne nabuurschap’, zo noemen ze het in het stadsdorp. Misschien zou iemand af en toe boodschappen kunnen brengen? Misschien heeft mijn buurman wat aan het vergelijkend warenonderzoek van kant-en-klaarmaaltijden dat leden van het stadsdorp uitvoerden? (Albert Heijn kwam het slechtst uit de test.) Wellicht zou iemand hem zo nu en dan naar zijn vrouw kunnen brengen voor een bezoek? En zelfs zou mijn buurman, die vroeger violist was en de hele dag luistert naar Radio 4, gelijkgestemden in de buurt kunnen vinden die zijn liefde voor klassieke muziek delen. Zo hield een van de leden van het stadsdorp laatst een lezing over de bijzondere muzikale vriendschap tussen Mozart en Haydn. Er kwamen vijftig geïnteresseerde leden op af.

Stadsdorp Zuid is een van de nieuwe zelforganisaties die recentelijk door ouderen zijn opgericht. Mede-oprichter en voorzitter van het stadsdorp Jaques Allegro vertelt in zijn zonnige bovenhuis in de buurt van de Beethovenstraat hoe het initiatief ontstond: ‘Doel was om een organisatie op te richten die ouderen zou helpen om zo lang mogelijk onder eigen regie thuis te blijven wonen. De publieke zorg wordt alleen maar minder. De aow en awbz gaan veranderen, dus de behoefte aan een alternatief wordt steeds groter. We maakten ons zorgen en wilden er zelf iets aan doen.’

Allegro was hoogleraar organisatiepsychologie en verbonden aan ILC Zorg voor Later, een burgerinitiatief en innovatieplatform, dus hij had alles in huis om een dergelijke organisatie, samen met andere hoogopgeleide vrienden en kennissen uit de buurt, vakkundig vorm te geven. Trots vertelt hij dat er geen cent overheidsgeld aan te pas is gekomen. De opstart­kosten waren vijftienduizend euro voor personeel en tien­duizend voor materiaal. Die zijn gefinancierd door een drietal private fondsen, ledenbijdragen en de Rabobank, die het stadsdorp vergaderruimte biedt. Daarnaast is het stadsdorp principieel op zoek naar voorzieningen in de buurt die al bestaan. ‘We hoeven geen nieuw buurthuis, er is al genoeg in de buurt’, aldus Allegro. Zo stelt hotel Apollo First regelmatig zijn bar open voor thee- en borrel­bijeenkomsten van het stadsdorp. ‘We zijn bijna selfsupporting’, zegt Allegro. ‘Bij driehonderd leden hebben we dat doel bereikt.’

Het goed geklede stadsdorppubliek zit geanimeerd met elkaar te praten tijdens een van de borrelbijeenkomsten in het Apollo First. Ger Bloch (82), stadsdorplid van het eerste uur, vertelt dat zijn vrouw alzheimer had en afgelopen zomer is overleden. Hij wil liever niet dat ik daarover iets persoonlijks schrijf. Even later vertelt hij wel hoe fijn hij het vindt dat hij sinds zijn lidmaatschap overal bekenden tegenkomt. ‘Hé Ger!’ roept opeens iemand die langsfietst. ‘Dat is dan toch wel aardig.’ Hij glimlacht. Vrijwel alle leden vertellen eenzelfde soort verhaal. ‘Ik woon hier al dertig jaar, maar ik kende eigenlijk niemand. Nu duren mijn bezoekjes aan Albert Heijn een stuk langer.’ Hoewel bij de eerste enquête die de oprichters hielden maar weinig mensen aangaven behoefte te hebben aan gezelligheid en sociale contacten blijkt dit een van de meest belangrijke meerwaarden van het stadsdorp te zijn geworden.

De onmisbare coördinator van het stadsdorp, Anneke Huygen, beaamt dat de leden ontzettend blij zijn met de contacten: ‘Je kunt het nu eenmaal niet alleen.’ Officieel heeft de sprankelende Huygen een deeltijdbaan bij het stadsdorp, maar in de praktijk heeft ze het in haar werkende leven nog nooit zo druk gehad. ‘Toen had ik nog een weekend, nu werk ik altijd’, lacht ze. Iedereen kent haar, iedereen kan haar bellen en iedereen heeft haar telefoonnummer: ‘Ik ben altijd een regelnicht pur sang geweest.’

Later spreek ik met Anne-Mei The , hoogleraar langdurige zorg en dementie aan de Universiteit van Amsterdam, over zelfzorgorganisaties als het stadsdorp. Ze vertelt: ‘Het grootste probleem van deze tijd is eenzaamheid en het gevoel niet meer mee te tellen. Dat is onder meer het gevolg van de vergrijzing waardoor we gezond ouder worden. Kinderen hebben het te druk om te komen. Familie en vrienden vallen één voor één weg. Men blijft alleen achter en heeft geen aansluiting met de omgeving. Ook speelt waarschijnlijk een rol dat mensen het tijdens hun werkende leven te druk hebben gehad om vriendschappen te onderhouden.’

The ziet in de beweging naar zelforganisatie de gevolgen van de individuele samenleving waarin men op zichzelf is gericht. ‘Eigenlijk is het wel grappig’, zegt ze, ‘we hebben ons eerst met vereende krachten ontworsteld aan de drukkende banden en nu construeren we ze weer. De vraag is hoe anders het is dan vroeger. En een vraag is wat de voorwaarden zijn om dit te laten werken.’

Ojas (75) en Dorith (71) de Ronde vertellen lachend dat ze eigenlijk ‘undercover’ op de borrel aanwezig zijn. Ze wonen in Buitenveldert en dat is officieel niet binnen de grenzen van het stadsdorp. Omdat het stadsdorp echt een ‘dorp’ moet blijven, kan het immers niet te groot worden. Aan het echtpaar De Ronde dus de schone taak om een eigen stadsdorp Buitenveldert op te richten? Ojas de Ronde: ‘Voorlopig ben ik allerlei werk aan het afbouwen en heb ik er geen ruimte voor. Maar ik vind het een bijzonder initiatief. Uniek in ons oude vaderlandje.’

The vraagt zich echter af hoe uniek het initiatief is: ‘Het grootste deel van Nederland is niet de grote stad, dus misschien bestaat dat “dorpsgevoel” daar wel. Mijn ouders wonen op Texel en worden ook een dagje ouder. De buren daar bekommeren zich uit zichzelf om elkaar.’ Misschien is een organisatie als het stadsdorp unieker in de grote stad en ook juist in een dergelijk milieu. ‘Misschien is het zelfs wel een voorbeeld van hoe deze groep denkt dat ze zelf de norm zijn.’ Want hoe zit het in volkswijken en bij etnische minderheden? Het zou The niet verbazen als dergelijke zorgstructuren daar al lang en breed in gebruik zijn.

Dorith de Ronde heeft ondertussen wel belangstelling voor de vegetarische table d’hôte die begin januari zal worden gehouden. Tijdens een table d’hôte leggen zes mensen ieder vijftien euro in voor een diner dat bereid wordt door iemand die goed kan koken. ‘Je kunt gezellig met elkaar eten zonder dat je de plicht voelt om iemand terug uit te nodigen’, legt Anneke Huygen uit. ‘Veel mensen koken niet meer en voelen zich daardoor ook bezwaard om bij anderen te eten. Dat is zonde.’ Ger Bloch schoof ook een keer aan bij zo’n table d’hôte en is er zeer over te spreken. Heerlijk eten en wat aanspraak.

Ojas de Ronde vraagt zich af hoe makkelijk dit initiatief te kopiëren is. Het is per slot van rekening een rijke groep mensen, met unieke talenten en ervaringen. Allegro vertelt dat het stadsdorp vaak krijgt tegengeworpen dat het elitair zou zijn. Maar volgens hem is het concept eenvoudig over te nemen: ‘Overal waar de behoefte aan zorg en community bestaat, kan een stadsdorp ontstaan.’ Volgens The is er niets mis met elitair: ‘Rijke mensen hebben ook behoefte aan hulp, aandacht en gezelligheid.’

In Amsterdam-Centrum, Amsterdam-Oost, de westelijke grachtengordel en de Concert­gebouwbuurt worden op dit moment eveneens stadsdorpen opgericht en ook in de provincie zijn er talloze nieuwe initiatieven.

De eerste zorgcoöperatie werd al in 2005 opgericht: op het platteland van Brabant, in de gemeente Hoogeloon. Ad Pijnenborg, een van de oprichters, vertelt over de arme boeren van Hoogeloon. De zorgaanbieder meldde op een dag dat bejaarden het dorp moesten verlaten en daarop kwamen de boeren, die in de agrarische sector al veel hadden samengewerkt, bijeen om een zorgcoöperatie op te richten. Het concept is dus zeker niet uniek voor Amsterdam-Zuid.

Het stadsdorp organiseerde onlangs een congres met als thema ‘seniorencoöperaties en andere vormen van zelforganisatie’. Er is veel animo (125 deelnemers) en de stemming is uitgelaten. Dat is begrijpelijk. Martin Boekholdt, oud-hoogleraar organisatie en beleid aan de Vrije Universiteit en lid van het bestuur van de beweging Zorg voor Later, legt in zijn lezing namelijk uit dat het grootste gedeelte van de zorgbehoefte in de toekomst zal liggen in het tussengebied tussen ‘care’, dat bestaat uit de ‘gewone’ menselijke zorg voor elkaar, en ‘cure’, dat pure medische behandelingen betreft. Dit is precies het zorggebied dat zelforganisaties kunnen bestrijken.

Nu de overheid steeds minder zal voorzien in deze behoefte zijn organisaties als het stadsdorp dus van wezenlijk belang. Ze passen in de trend van aan de ene kant community building en aan de andere kant meer eigen verantwoordelijkheid. De kreet ‘eigen kracht’ klinkt dan ook regelmatig tijdens het congres. Het sluit naadloos aan bij de conclusies van het recente rapport Vertrouwen in burgers van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waarin de raad stelt dat ‘de grootste uitdaging voor beleidsmakers ligt in het verwelkomen van maatschappelijke initiatieven die niet altijd gladjes “passen” in het beleidsperspectief van beleidsmakers’.

Als Richard Schimmelpennink, ambtenaar van het Amsterdamse stadsdeel Zuid, vraagt wat de rol van de gemeente precies zou moeten zijn, antwoordt Allegro dan ook afhoudend: ‘Kijk, als ik subsidie krijg van de gemeente, dan moet ik ieder half jaar verslag doen van wat ik precies gedaan heb. Bovendien gelden er strikte voorwaarden voor financiering. Er zijn veel striktere regels voor verslaggeving en financiering dan bij bijvoorbeeld private fondsen.’ Allegro houdt de overheid dan ook liever volledig buiten het stadsdorp. ‘Maar als het anders wordt met die voorwaarden, dan zouden we graag praten’, antwoordt hij Schimmelpennink.

Tijdens de thee praat ik door met Schimmelpennink. Hij snapt het argument van Allegro heel goed: ‘Maar het is natuurlijk wel logisch dat de verslaggeving strikter is. Het gaat ten slotte om belastinggeld. Vroeger werd daar te makkelijk mee omgesprongen. Nu is de regeldrift misschien weer iets te ver doorgeslagen. Maar helemaal zonder verantwoording kan het natuurlijk nooit.’ Uiteraard juicht de gemeente dergelijke initiatieven van harte toe, zeker nu er zo veel bezuinigd wordt op de zorg. ‘We zouden er graag in participeren’, zegt Schimmelpennink.

Hij ziet bovendien een rol voor de overheid bij het verkennen van behoeften. Zo bleek bij het stadsdorp dat niemand aangaf gezelligheid te zoeken, terwijl dit wel een van de belangrijke pijlers van het dorp is geworden. ‘Eenzaamheid komt veel voor onder ouderen, maar is een groot taboe. Mensen zullen dat niet zo snel benoemen als een probleem.’

Tijdens een plenaire discussie later op de congresdag wordt de jubelstemming wat gedempt. Een vrouw uit het publiek staat op en vraagt zich af of er wel rekening mee wordt gehouden dat mensen met veel geld ook veel langer gezond blijven en dus minder zorgbehoefte hebben. Bovendien wijst de vrouw erop dat problemen in achterstandswijken door bewoners veel sneller vertaald worden als kritiek op de overheid. Martin van Boekholdt denkt ook dat in armere geledingen van de samenleving ‘nog veel meer wordt gedacht in termen van rechten als het gaat om zorg’. The plaatst hier in ons latere gesprek haar vraagtekens bij. Per slot van rekening zijn het ook juist de hoogopgeleiden die uitdrukkelijk hun rechten claimen.

Iemand anders uit het publiek vraagt zich af hoe een bedlegerige vrouw van 85 die zich nooit heeft kunnen instellen op deze ‘cultuuromslag naar eigen verantwoordelijkheid’ nu nog plotseling de zo hevig verlangde ‘eigen kracht’ kan opbrengen om haar ‘eigen zorg te gaan organiseren’. Men constateert dat er inderdaad een groot verschil bestaat tussen de zogenaamde derde levensfase, waarin men met pensioen is maar nog wel actief, en de vierde levensfase, waarin men hoger bejaard is en gebreken begint te vertonen. Er wordt gesproken over een zorgsysteem waarbij je tijdens de derde fase ‘zorg opspaart’ voor de vierde fase. In feite gebeurt dit bij het stadsdorp ook. Mary van Vugt, dagvoorzitter en bestuurslid van het stadsdorp, zegt het zo: ‘Ik heb er over een paar jaar geen problemen mee om een beroep te doen op andere stadsdorpers, want ik ken inmiddels iedereen.’

Martin van Boekholdt, Jacques Allegro en Ad Pijnenborg staan op het podium. Ze zien het probleem van de ‘vraagverlegenheid’ in de praktijk. Mensen blijken makkelijk hulp aan te bieden, maar vinden het heel moeilijk om hulp te accepteren. Bij het stadsdorp ziet men de oplossing in de binnenbuurten. Allegro: ‘Als je mensen kent, kun je ze makkelijker om hulp vragen.’ In Engeland en de Verenigde Staten wordt daarnaast steeds vaker gewerkt met lets-systemen (Local Exchange Trade System), waarbij formele vormen van wederkerigheid worden gehanteerd.

Als Van Boekholdt vraagt of iemand in Nederland al ervaring heeft opgedaan met lets staat de Brabantse Riet Hammen-­Poldermans op. Met subsidie van de provincie richtte zij de organisatie Zorgruil op, waarbij leden ‘care miles’ kunnen sparen. Alles wat je voor een ander doet, kun je omzetten in dergelijke care miles, waardoor je zelf later zonder schuld­gevoel een beroep kunt doen op zorg van anderen. Een uur is tien miles, een half uur is vijf miles. ‘Iedereen kan altijd iets doen. We vinden altijd een talent. Wederkerigheid zorgt voor evenwicht.’ Zo belde een bejaarde man met een vraag om vervoer naar het ziekenhuis, vertelt ze. ‘Hij bleef maar zeggen dat hij zelf niets kon. Maar hij bleek best een rolstoel te kunnen duwen.’

Eerder op de dag vertelde mevrouw Hammen-Poldermans me hoe ze ervan overtuigd is dat slechts hulp aanbieden, zoals tot op heden door charitatieve organisaties werd gedaan, onvoldoende is: ‘Dat leidt tot een gevoel van superioriteit.’ Veel prettiger vinden mensen het als sprake is van een balans. Ze vertelt over de woorden vanaf het ziekbed van haar moeder in haar laatste levensdagen: ‘Toe… pluk die roos nu uit mijn tuin… ik kan al zo weinig meer voor je doen…’ ‘Wederkerigheid, tot bijna op het laatste moment!’ roept ze uit.

Guus Bannenberg van zorgaanbieder Corona Wonen (‘ik beken: ik ben een zorgaanbieder’) ziet ruilzorg ook als aanjager van gemeenschappen en als oplossing voor het verschil tussen de derde en de vierde fase. In de derde fase kun je zorg sparen voor de vierde. Bovendien kun je de miles ook overdragen naar een andere stad of kun je iemand anders miles geven. Zo kan een dochter in Maastricht zorgen voor ouderen in haar buurt en daarmee punten sparen die ze vervolgens doneert aan haar moeder in Groningen.

Bannenberg ziet daarbij wel degelijk een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. ‘Met alle respect, maar we hebben het hier over in totaal twintig zelfzorgorganisaties met samen tussen de vier- en vijfduizend leden. Terwijl we op grond van cijfers van het cbs de komende 20, 25 jaar bijna vijfhonderdduizend ouderen verwachten met een intensieve zorgvraag. Daarvan zullen naar schatting driehonderdduizend mensen lijden aan dementie. ’

Bannenberg noemt het een ‘autonomie­paradigma’. Er is een maatschappelijke trend om langer thuis te willen wonen en een urgentie vanuit de overheid om dit ook te doen. Dat is het ‘monsterverbond’. Maar tegelijkertijd heeft de ‘civil society nog maar weinig vorm gekregen’. Mantelzorg neemt af en alleen het faciliteren van communities biedt mogelijkheden. De collectieve verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten en die hebben volgens Bannenberg nog maar nauwelijks door wat een enorme klus er op ze afkomt. Binnen vier tot vijf jaar worden bijvoorbeeld honderdduizend intramurale verzorgingsplaatsen simpelweg opgeheven als gevolg van het regeerakkoord. ‘Die mensen moeten dus allemaal thuis worden opgevangen. Ook dementerenden.’

Het verhaal van Bannenberg is een welkome reality check. Niet iedereen heeft de talenten en vermogens om een organisatie als het stadsdorp op te richten. Niet iedereen is in staat om op latere leeftijd nog te komen tot een ‘cultuuromslag’ naar ‘eigen kracht’ en ‘zelforganisatie’. Irritatie over ouderen die zich maar ‘blijven wentelen in een verstarde rechtencultuur’, zoals ik een aantal keren hoorde tijdens het congres, is dan ook wel erg gemakkelijk. Voor grote groepen kwetsbare ouderen zullen gemeenten en zorgaanbieders een zeer actieve rol moeten gaan spelen.

Stadsdorp Zuid is zich hier overigens terdege van bewust. ‘Wij zeggen niet dat iedereen een stadsdorp moet oprichten. Voor andere groepen zijn wellicht andere modellen aantrekkelijker’, aldus Allegro. Gemeenten zullen moeten meewerken aan het opbouwen van de zo fel begeerde ­zorgcommunities en inspringen op de plekken waar die gemeenschapszin toch blijkt te ontbreken.

Anne-Mei The vraagt zich af of het community-idee de grote tekorten in de zorg kan opvangen. Zo kan zorgruil bijvoorbeeld ook weer leiden tot bureaucratie. Want ‘wie houdt het allemaal bij?’ Volgens The kan het bovendien alleen werken als het niet vrijblijvend is. Ten slotte is niet alle zorg door leken te verlenen. ‘Neem een dagopvang voor mensen met dementie. Dat vraagt ook een zekere professionaliteit.’ Toch noemt ook The het uiteindelijk hoopgevend dat een organisatie als het stadsdorp bestaat.

Stadsdorp Zuid bestaat voor de leden, maar tegelijkertijd willen de stadsdorpers ontzettend graag al hun opgebouwde kennis en ervaringen delen. Gemeentelijke instellingen en zorgaanbieders kunnen hier veel van opsteken en zullen, zoals het wrr-rapport ook schrijft, dergelijke ‘maatschappelijke initiatieven moeten verwelkomen’, ook als deze ‘niet altijd gladjes “passen” in het beleidsperspectief van de beleidsmakers’.

Anneke Huygen, de coördinator van het stadsdorp, vertelt hoe ze haar leven lang werkte in een commerciële omgeving en hoe haar werk nu zoveel mooier is dan ooit tevoren. Ze krijgt ‘echte waardering’. Glunderend: ‘Ik werk mee aan iets wat de toekomst van Nederland gaat worden.’