En omdat architectuur voor het denken over deze onbeslisbaarheid zo'n prachtig terrein vormt, is zij steeds het uitganspunt voor avonturen in alle mogelijke sectoren van onze cultuur. De architectuur is zogezegd de ‘gastvrouw’ voor de overige disciplines.
Althans, zo zou het moeten zijn. Met de rol van gastvrouw is ook meteen het grootste probleem van de congressen gegeven. Hoewel bedoeld als uitwisseling van ideeen is de disciplinaire afzondering een moeilijk te bestrijden zwakte. Architectuur wordt steeds in de strijd geworpen als een aanvulling op of een voorstadium van andere disciplines. De verschillende seminars lieten alle reeds in hun titels deze tweeslachtigheid zien: ‘De architectuurprovincie in het denken’; ‘De installatie van architectuur in wetenschap en techniek’; ‘De taak van architectuur in de kunsten’; ‘De vestiging van een plek in cyberspace’; ‘Het verblijf van architectuur in de politiek’.
Alle titels duidden op een grote afstandelijkheid en de a-prioribevesti ging van het isolement van het vak architectuur. De discussies waren navenant. Fase een: de stellingen; fase twee: de aanvullingen op de stellingen; fase drie: klachten over de aanvullingen die er niet waren gekomen. Alle vakgebieden werden als vakgebieden gepresenteerd, en dus was het wederzijdse respect al bij voorbaat een gegeven. Ruzie werd er uiteraard niet gemaakt. Een internationaal gezelschap van briljante geesten kwam niet tot de verwachte geestdrift.
Veel woorden werden gespendeerd aan de vraag of architectuur zich moest inlaten met the outside. Het was een van de metatatataligheden die over tafel gingen. Zolang architectuur als bouwwerk een onderscheid tussen binnen en buiten, prive en openbaar maakt, is zij niet verloren. Maar wellicht is dat wel het geval indien ze hetzelfde doet voor haar institutionele zelfdefinitie.
De behoefte architectuur apart van de rest van de wereld te onderscheiden is veel meer een teken van haar aantasting dan een van zelfbewustheid of sterkte. Op de ‘hulpdisciplines’ wordt naar hartelust geparasiteerd. Men probeert met behulp van woorden steeds beter De Architectuur te begrijpen, maar naarmate men dichter bij een of ander begrip van de vermeende essentie komt, wordt het duidelijk dat De Architectuur als vak, als drieeenheid van stevigheid, schoonheid en functionaliteit, helemaal niet meer bestaat. De wens zichzelf als levende bevestigd te zien keert zich uiteindelijk tegen zichzelf. Men ontwaart een lijk. Een gebalsemd lijk misschien, maar toch: een lijk.
De Any-conferenties moeten nog zeven jaar door. De final countdown en aanverwante retorica wordt voortgezet. De wens de architectuur als herberg voor het denken te presenteren is een prachtig initiatief. Maar zolang de architectuur tegenover de wereld wordt geplaatst in plaats van erin, zal haar gastvrijheid weinig waardering opleveren.
Er zijn echter ontwikkelingen die voorbij de spraakverwarring zijn. De filosoof Paul Virilio werkt met architecten en sociaal werkers aan een project voor aanlegsteigers voor daklozen. De wethouder van cultuur van Barcelona is een architect. Prachtig. Of zo: de farmaceutische industrie werkt aan een poeder dat het gevoel van dakloosheid kan wegnemen. De particuliere beveiligingsindustrie verkoopt met mortieren uitgeruste bunkers die je aan het begin van je oprijlaan kunt plaatsen. Het isolement van de architectuur? Het gaat alleen op voor Any.