Niets erger in een polemiek dan een slechte techniek. Je kunt inhoudelijk het grootste gelijk van de wereld hebben, maar als je fileermes bot is kun je het wel vergeten. Een voorbeeld: Rudy Kousbroek beticht in het cultureel supplement van de NRC van 17 november Amerika ervan een «grote satan» te zijn op cultureel gebied. Arnon Grunberg, die in Amerika woont, wordt woest en gaat op 24 november de polemiek aan met zijn stuk We hebben niet geluisterd.

Is er koffie na dood, vraag ik me af na het lezen van de bijdrage van Grunberg. Daarmee bedoel ik dat ik de tirades van Grunberg tegen het stuk van Kousbroek even cruciaal en doelmatig vond als een bakje koffie na een crematie. De poging tot polemiseren van Grunberg komt over als een slap brouwsel na een heftig afscheid. In dat brouwsel zaten natuurlijk wel tal van pikante kruiden, maar naar wat smaakt een kopje waterige koffie dat met sambal en guarana wordt verrijkt? Het is niet te drinken.

Het is de tragiek van de stachanovisten van het woord. Alleen productie en hoeveelheid tellen, maar onder de overvloed sterven de argumenten de verstikkingsdood. Van de pakweg 24OO woorden van Grunbergs verhandeling is driekwart overbodig. In het jargon noem je dit de saus. Grun berg is dol op vette jus. Daarom kan hij de honger van de lezer niet stillen. Een ander probleem bij Grunberg is het schuim. Woede is op zich een goede brandstof, maar bij de auteur loopt het schuim niet alleen over zijn lippen. Het stroomt als lava, vult zijn oog bollen en hersenpan. Zicht en reflectie worden erdoor belemmerd.

Opmerkelijk is dan de hoeveelheid zinnen die niet lopen, onvoltooid in de leegte stranden of quasi-onbegrijpelijk zijn: «Ik bezing de vrije markt want commercie is de beste voortzetting van oorlog met andere middelen die we ons kunnen wensen.» Of: «Tegen Amerika, tegen de zakenman, met je hoofd in de soep vallen. Ja! Creatief, moedig, een bohémien, niet?» Je kunt Céline allicht trachten na te apen, maar hiermee is menige reputatie lelijk in de val gelopen. Toegegeven, Grunberg heeft als polemist nog geen begin van een reputatie, wat nogal scheelt. Over de metaforen die het betoog van de auteur tegelijk moeten illustreren en van zuurstof moeten voorzien, zal ik kort zijn: havo 3. Het interesseert de stachanovist niet wat hij daadwerkelijk produceert. Als zijn karretje maar vol is: «Ze vrezen dat er geen plaats meer voor hen is in deze wereld, en daarom moet de wereld verworpen worden en afgeschilderd als een onderzeeboot die recht op zijn ondergang af koerst.» Kun je eerst verwerpen en dan pas afschilderen? De overgrote meerderheid van de onderzeeboten koerst niet af op de ondergang. Wat mankeert dan de onderzeeboot van Grunberg? Nog krommer: «Als de duivel in Amerika woont, dan is Nederland de voortzetting van het Roergebied met andere middelen.» Geen commentaar, dit is voer voor therapeuten.

In een polemiek mag je je tegenstander best proberen te diskwalificeren. Grunberg gebruikt als instrument hiervoor de respectabele leeftijd van Kousbroek. Niets op tegen. Het probleem is dat Grunberg zijn drank weer niet met mate weet te schenken. Er wordt niet minder dan vijf keer aan ouderdom gerefereerd. En wat doet een «oude bangerige man» in de ogen van de jonge en frisse Grunberg? Hij is «chagrijnig». Het woord stoort me. Weliswaar kwetsend en diskwalificerend, maar te triviaal en weinig expliciet. Het komt in het stuk vier keer voor. Na vier keer te kort door de bocht eindig je meestal frontaal op een muur. Laat ik om het slordige stuk van Grunberg te resumeren een citaat uitzoeken dat naadloos bij de auteur past. Het is afkomstig van de beroemde charlatan, ooit premier van België/Belgique, Paul vanden Boeynants: «Trop is te veel en te veel is trop.»