De eerste ronde van de presidentsverkiezingen bevestigt wat kiezersonderzoek al liet zien: in Polen gaan groeiende welvaart en politieke onvrede hand in hand.
De grote winnaar is de zanger van de rockband Piersi (‘Borsten’). Uit het niets kreeg Pawel Kukiz rond de twintig procent van de stemmen. Daarmee haalde hij niet de eindstrijd, een run-off tussen de nummers één en twee, maar hij heeft wel geïllustreerd hoe graag Polen een anti-technocraat aan de macht willen. In dit geval een muzikant die een hekel aan politici zegt te hebben. Oké, er was nóg een anti-politiek-kandidaat, Janusz Korwin-Mikke. Maar die strijdt ook tegen het gezond verstand, met electoraal weinig aantrekkelijke beweringen als: Hitler wist niets van de holocaust.
Kukiz wil het (internationaal vrij reguliere) Poolse kiessysteem vervangen door een districtenstelsel als in Groot-Brittannië. Merkwaardig genoeg zou zo’n wijziging betekenen dat nieuwe partijen of nieuwkomers als Kukiz zelf nauwelijks meer een kans krijgen. Het zou de zittende politici helpen, degenen waar Kukiz tegen zegt te strijden.
De meeste stemmen gingen naar Andrzej Duda, de kandidaat van de grootste oppositiepartij, een man die beweert dat het land op de rand van de afgrond staat. Spectaculair is dit niet: Duda verwierf ongeveer evenveel stemmen als de kandidaat van zijn partij vijf jaar geleden kreeg, Jaroslaw Kaczynski.
Grote verliezers waren de opiniepeilers en de zittende president Bronislaw Komorowski. Voor hem was een grote overwinning voorspeld. De president heeft nu nog twee weken de tijd om Polen ervan te overtuigen dat de indrukwekkende economische groei iets te maken heeft met het bestuur van het land. Of nee, misschien moet de president iets fundamentelers doen: uitleggen dat saaie politiek soms is te verkiezen boven meeslepende politiek, permanente opwinding of zelfs revolutie.
Een meerderheid der Polen is het daar voorlopig niet mee eens. Zij associëren technocratische vlakheid met communistische apparatsjiks – en die hebben ze ook weg gekregen.