De Brusselse benoemingen van premier en minister helpen het land het eigen verleden te begraven, zo vol als die is van conflicten, oorlogen en repressie.’
Maar de dagbladen in Polen leren dat het ingewikkelder is. Ja, de voorpagina’s staan vol over het vertrek van premier Tusk en het aantreden van zijn opvolger, Eva Kopacz. Maar dezelfde kranten leren dat Polen op hetzelfde moment druk is met het opgraven van het verleden.
De ‘eigen geschiedenis opgraven’ – excusez les mots. De uitdrukking past binnen het armzalige journalistentaaltje van Van Berkel. Toch is het precies wat sinds enkele dagen gebeurt op een begraafplaats in de noordelijke havenstad Gdansk. Onder leiding van het Instituut van Nationale Herinnering wordt gezocht naar de overblijfselen van ene Danuta Siedzikowna. Ze was nog maar zeventien jaar toen ze op 28 augustus 1946 werd geëxecuteerd door een vuurpeloton. Het instituut heeft dna afgenomen van familieleden van Danuta, door haar vrienden ook wel Inka genoemd. Ze was een van de duizenden verzetsstrijders die lid waren van het Binnenlandse Leger en die na de capitulatie van de Duitsers trouw bleven aan de regering in Londense ballingschap. Ze vochten door, tegen de door de Sovjet-Unie gesteunde communistische regering van Polen.
Historici noemen deze verzetsstrijders wel de ‘gedoemde soldaten’. Gedoemd, omdat hun lot helder was: de nederlaag. Honderden zijn onder het communistische regime geëxecuteerd, de meesten aan het einde van de jaren veertig en begin jaren vijftig. De Polen richtten de laatste jaren overal in het land herdenkingsstenen voor ze op.
Maar eerst moeten ze worden gevonden. Onlangs werden de overblijfselen van tweehonderd ‘gedoemde soldaten’ opgegraven uit ongemarkeerde massagraven in het militaire gedeelte van een van Warschau’s grootste begraafplaatsen. Terwijl opeenvolgende premiers spreken over eurozone, Navo-oefeningen en Russische dreiging, is de tijd van de Poolse president gereserveerd voor herdenkingen.