De politie is het bolwerk van orde en gezag, zorgt voor rust en stabiliteit. Op het eerste gezicht lijkt de Nederlandse politie daar redelijk aan te voldoen. Toch is het beeld dat oprijst uit deze vier dikke delen, waarin de ontwikkeling van de Nederlandse politie in de afgelopen twee eeuwen wordt beschreven, er vooral een van heisa en gedoe, van eeuwige ruzies en competentiegeschillen. Dat ligt niet aan het ‘blauw op straat’, dat met veel plichtsbesef, onder vaak moeilijke omstandigheden en lange tijd tegen een onbehoorlijk laag salaris, zijn werk heeft gedaan. De rode draad in deze boeken is de onmacht van de politiek om tot een heldere en efficiënte organisatie van het politieapparaat te komen.
Het grote struikelblok was de organisatie van de Rijkspolitie en haar verhouding tot de Gemeentepolitie. Er was getracht dit te regelen in Thorbeckes Gemeentewet van 1851, maar al snel gingen er stemmen op om tot een speciale Politiewet te komen. Daarvoor bestond echter geen consensus, terwijl de situatie nog ingewikkelder werd door de uitbouw van de Koninklijke Marechaussee en de Rijksveldwacht. Na de vermeende revolutiepoging van Troelstra kwam daar nog eens het Korps Politietroepen bij.
In bedrijven kan een turnaround manager van buiten verkalkte verhoudingen doorbreken. In het geval van de Nederlandse politie droeg de man in kwestie geen blauw politie-uniform maar het feldgrau van de SS en heette Hanns Albin Rauter. Zijn rücksichtslose reorganisatie leidde tot een efficiënter politieapparaat, dat helaas voor abjecte doeleinden werd ingezet.
Na de oorlog werd getracht de verworvenheden van deze reorganisatie te behouden, terwijl tegelijkertijd rekening moest worden gehouden met bestuurlijke belangen en democratische verhoudingen. De Politiewet uit 1957 was een compromis, dat vooral na het ‘rampjaar’ 1966 onder druk kwam te staan. De nieuwe Politiewet (1993) ging echter ook al op de helling en wordt als het goed is dit jaar vervangen.
In het duizend pagina’s tellende overzichtsdeel behandelt Cyrille Fijnaut de algehele ontwikkeling van de Nederlandse politie, terwijl drie andere delen ingaan op specifieke onderwerpen. Zo beschrijft Jos Smeets de verwikkelingen rond de Rijkspolitie, laat Guus Meershoek zien hoe de gemeentepolitie zich heeft ontwikkeld en richt Ronald van der Wal zich op de politievakbonden en de politieopleidingen. Naast het politieke en bestuurlijke gehakketak beschrijven deze boeken tevens de gestage professionalisering en de veranderde maatschappelijke positie van het politieapparaat.