Maarten van Traa vond dat humaniteit en rechtsbescherming voorop moesten blijven staan. Hij meende dat het probleem alleen Europees kon worden opgelost: overal dezelfde asielprocedures, dezelfde rechten voor erkende vluchtelingen en een verdeelsleutel om hen te spreiden over de (toen twaalf) lidstaten van de EU.
Blijkbaar zijn we niet erg opgeschoten in het ontwikkelen van een verstandige en menselijke omgang met vluchtelingen. Maar het valt toe te juichen dat de man die destijds blijk gaf van zo’n vooruitziende blik nu uitvoerig is geportretteerd. Hij is een van de weinige Nederlandse parlementariërs over wie een biografie is geschreven. Gelukkig. Want Maarten van Traa (1945-1997) was een bijzondere politicus, de beste minister van Buitenlandse Zaken die we nooit hebben gehad.
Hij groeide op in een Leids academisch milieu en werd zijn leven lang sterk beïnvloed door zijn ouders, Piet en Jet van Traa. Piet was hoogleraar economie en een man die gewend was de dingen van alle kanten te bekijken; Jet was journalist en voor haar tijd een ongewoon geëmancipeerde vrouw. Van Bennekom schrijft over Maarten: ‘Evenmin als het hem lukte zich te ontdoen van de beschouwelijke trek van zijn vader, bevrijdde hij zich ooit volledig van haar zin voor het radicale.’ Zo ontwikkelde hij zich tot iemand met een romantische inslag die tegelijk sterk hechtte aan rationeel denken en redeneren. Het is overigens wel opmerkelijk dat hij zoveel meekreeg van Piet van Traa, want zoals Van Bennekom onthult: dat was niet zijn echte vader. Wie dat wél was – Jets geliefde Sybout Colenbrander – kreeg Maarten pas te horen na Piets dood.
De professorale omgeving waarin hij verkeerde zorgde bij Maarten voor een vanzelfsprekend zelfvertrouwen, waarvan hij in zijn loopbaan veel profijt zou hebben. Zijn blik op de wereld werd gevormd door de studentenopstand van mei 1968 die hij in Parijs meebeleefde. Hij had er kennisgemaakt met revolutionaire euforie en utopische verbeeldingskracht, maar ook met wederzijds geweld van opstandige jongeren en de staatsmacht. Hij leerde er volgens Van Bennekom ‘de betekenis van het ideaal, afgewogen tegen het belang van de realiteit’. Uit Frankrijk nam hij zijn eerste vrouw, Delphine, mee en ook de inspiratie om de journalistiek in te gaan. Hij schreef de jaren daarop voor Le Monde en het Algemeen Handelsblad en maakte reportages voor de vpro-televisie en de nos. Maar hoe grondig en graag hij ook observeerde, de behoefte aan actieve politieke betrokkenheid won. Hij trad toe tot de pvda en werd in 1979 gekozen als internationaal secretaris van die partij.

Het was de tijd waarin Nederland in rep en roer was over het gevaar van atoomwapens. Een nieuwe ronde in de bewapeningswedloop dreigde. pvda en Interkerkelijk Vredesberaad keerden zich fel tegen plaatsing van kruisraketten in Woensdrecht. Maarten van Traa was een van de organisatoren van dat protest, dat honderdduizenden betogers op de been bracht. Hij was echter te veelzijdig om zich alleen op de kernwapens blind te staren. Hij organiseerde een illegale ‘vliegende universiteit’ voor democratische dissidenten in Praag en ageerde tegen beroepsverboden voor linkse (West-)Duitsers. De jonge Hollander kreeg waardering van bondskanselier Willy Brandt, was bevriend met diens latere ambtgenoot Gerhard Schröder en stond op vertrouwelijke voet met de Zweedse premier Olaf Palme en de Italiaanse architect van het eurocommunisme Enrico Berlinguer. Met Joop den Uyl kon hij urenlang discussiëren, een bezigheid waar beiden groot genoegen aan beleefden.
Het was voor het verdere verloop van Van Traa’s loopbaan dan ook een flinke tegenslag dat Den Uyl als leider van de pvda plaatsmaakte voor Wim Kok. Niet dat die hem niet waardeerde; de twee lagen elkaar gewoon niet. Van Traa was van het vergezicht, het ideaal en de eeuwige twijfel, Kok was een man van praktische oplossingen en knopen doorhakken. Voor het eerste paarse kabinet werd Van Traa gepasseerd, in 1994 stond hij nummer twintig op de lijst voor de Tweede Kamer. Nog één keer zou zijn ster helder stralen voordat in oktober 1997 een auto-ongeluk een eind aan zijn leven maakte. Als voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie Opsporingsmethoden ontrafelde hij de zogeheten irt-affaire en droeg bij aan herstel van het vertrouwen in politie en justitie.
In De jaren van Maarten van Traa doet Willem van Bennekom recht aan zijn personage. De enige smet op dit interessante boek is de overvloed van details: ieder Kamerdebat, vrijwel elke discussie in de Brede Kommissie Buitenland komt aan bod. Daardoor moet je als lezer zelf op zoek naar de kern, die Van Bennekom wel mooi formuleert: ‘School heeft Maarten niet gemaakt. Misschien is dat geen wonder. In de klassieke opvatting van wat politiek is, gaat het immers om het veroveren van de regeermacht en de vraag hoe die te behouden. Bij Maarten zat het anders. Ook hem ging het om macht. Maar die stond in dienst van het idee (…) En ze moest worden veroverd met het beste idee.’
Beeld: De commissie-Van Traa in de Eerste Kamer. Maarten van Traa, tweede van links. Oktober 1995. Foto ANP