Wat een verrassing dat nog geen twee jaar na Het lied en de waarheid (1997), een roman waarna je als schrijver gerust het leven kunt laten, Helga Ruebsamen ‘gewoon’ weer zo'n zinderende verhalenbundel het licht doet zien. Beer is terug heet de bundel, met recht. De schrijfster die al in eerdere bundels, zoals Op Scheveningen (1988) en De dansende kater (1992) bewees een scherp oog te hebben voor verval en verloedering, voor kwellende geilheid en doorzichtig bedrog, is weer op haar best in deze verhalen. Misschien zelfs wel beter dan ooit, want ik kan me niet herinneren eerder hardop te hebben gelachen bij haar verhalen, en af en toe gedacht te hebben: dit is te erg, om snel smakelijk verder te lezen. Te erg is bijvoorbeeld die man, de ‘Beer’ uit de titel, die bij voorkeur heroïnehoeren oppikt, om ze na gedane arbeid zonder te betalen zijn auto uit te gooien. Hij verklaart zijn voorkeur door ze te vergelijken met ‘adellijk wild, te lang bestorven’. Die junkies smaken volgens hem naar ‘paddestoelen, te laat geplukt’. Ruebsamen heeft een geweldige wraak in petto voor Beer, die tot beest in ruste wordt gedegradeerd en de rest van zijn leven in de hondemand kan slijten. Wraak is het terugkerende motief in de verhalen. Mannen zijn eigenlijk allemaal verschrikkelijk. Lamlullen die met een bosje bloemen op de stoep staan, en onverbeterlijke leugenaars. De vrouwen trappen er aanvankelijk altijd weer in. Want: ‘van schoonheid en slechtheid, wie zou van die combinatie niet het slachtoffer willen zijn?’ Dat de verhalen spannend en onvoorspelbaar blijven, komt doordat Ruebsamens vrouwen slachtoffer en superieur inéén zijn. Neem het ‘Drieluik met Dora’, waarmee de bundel opent. In drie verhalen staat Dora centraal, drankzuchtig en wraaklustig. In bed kan ze alleen nog maar de interesse van haar man opwekken als ze een Pia Dijkstra-imitatie ten beste geeft. Als ze weer eens op een avondje met belangrijke gasten van haar man geacht wordt op de juiste momenten ‘aha’ en ‘gossiemijne’ te roepen, en als ze opeens merkt aan het gedrag van een huppelig nieuw lid van de Tweede Kamer dat haar Nils (waarom moest ik bij de beschrijving van deze Don Juan op leeftijd toch zo aan Van Mierlo denken?) zijn zoveelste verovering had gemaakt, slaat ze volkomen door in het vertellen aan de aanwezigen van haar ontmoeting met de postbode die ochtend, die ‘aandachtig in haar op en neer had gestoten met een lid als een deegroller’. Grappig, maar ook verschrikkelijk, want het eindigt natuurlijk met afgevoerd worden en machteloos schreeuwen vanuit het slaapkamerraam. De wereld van Helga Ruebsamen is bevolkt met typen die slechts de deur uitgaan voor op en neer naar de slijterij, met meisjes die nooit hun mond open hebben hoeven doen en desondanks de halve aardbol rond zijn geweest, met vrouwen die nog slechts een bundeltje botten zijn en zich toch in een gloednieuw pak van Chanel hijsen. Treurigheid, maar met een onderlaag van onverwoestbare vitaliteit. Die dubbelzinnigheid komt erg mooi tot uiting in het enige verhaal in deze bundel dat een jong meisje als hoofdpersoon heeft, ‘Margot met bril’. Ondanks de realiteit van alledag, die voor jonge meisjes inhoudt dat ze op straat worden toegeroepen: ‘Van jou, lekkere meid, vreet ik wat graag een meter stront’, weet ze zeker dat zij nog van alles gaat beleven waar niemand in haar omgeving ook maar van durft te dromen. Hoogtepunt in Beer is terug is het laatste verhaal, ‘De laatste vraag’. Het verhaal bestaat geheel uit de monoloog van een vrouw, die, als ze hoort dat haar man weer eens later thuis zal komen, enigszins geobsedeerd op tasjesjacht gaat. ‘Ik hoefde niet in wufte lingerie op de bank, ik kon gewoon weer gaan shoppen tot een uurtje of zes en me dan bij de Hema het schompes vreten aan worst en dan lekker in mijn groezelige pyjama voor de tv.’ Maar dan wordt alles anders en is ze plotsklaps ‘mijlenver boven iedere begeerte verheven’. Een geestige en aangrijpende monoloog waarvan ik de toneelversie zo voor me zie, vertolkt door een actrice die de balans weet te vinden tussen breekbaar en vilein. Met het grote succes van haar autobiografische roman Het lied en de waarheid heeft Helga Ruebsamen waarschijnlijk een lezerspubliek bereikt dat anders niet op het spoor van deze verhalenbundel was gekomen. Die lezers zullen niet in hun verwachting bedrogen worden, want ze worden wederom vergast op prachtig proza van een beeldend vertelster. Ruebsamens grote kracht is dat ze het onalledaagse helder verwoordt. Ze kijkt dóór het oppervlak heen, in Het lied en de waarheid met de ogen van een sensibele vierjarige, in Beer is terug met het lorgnet van een door de wol geverfde. In een van de verhalen vergelijkt ze de wereld van de contactadvertenties met een polonaise waarin radeloze eenzamen zich vermommen als professoren en prinsessen. Een beeld waarmee haar eigen schrijfsterschap mooi getypeerd kan worden. Het is immers slechts weinigen gegeven af en toe uit die polonaise te breken om haar als zodanig te kunnen beschrijven.
Dichters & Denkers
Polonaise!
‘De telefoon begon te rinkelen op hetzelfde ogenblik dat Mineke haar voordeur in het slot liet vallen.’ Deze openingszin van een verhaal lijkt de voorbode van roffelende stappen op de trap, een slingerende tas, een theelichtje misschien zelfs dat ergens achter een deur een flakkerend vlammetje vertoont. Maar nee. Iedere zweem van tuttigheid is binnen een paar regels voorgoed om zeep geholpen. Achter die rinkelende telefoon blijkt zich een hijgster schuil te houden, aan wier telefoontjes Mineke (Mineke McEvity-van Maanen, voluit) al snel verslaafd raakt. Het is een bizar verhaal, ‘Marlene’ getiteld, waarin terloops een grappig-gemenig beeld wordt geschetst van dames-op-leeftijd onder elkaar. ‘Heerlijk hè, zo zonder ventjes. Lekker rustig en toch de centjes.’
www.groene.nl/1999/7