Het monotheïsme heeft geen goede pers en wie achteromkijkt naar de geschiedenis van de laatste twee millennia begrijpt wel waarom. Moord, doodslag en vervolging lijken de voornaamste producten te zijn geweest van een geloof dat van de éne god tegelijk ook een universele god maakte. In een tijd die huiverig is geworden voor Grote Verhalen heeft van de weeromstuit het polytheïsme opnieuw de wind in de zeilen gekregen. Hoe serieus dat moet worden genomen is niet helemaal duidelijk. Van een hernieuwd geloof in Freya, Hera of Poseidon lijkt geen sprake. Eerder wordt het polytheïsme beleden als de afwijzing van het monotheïsme en de intolerantie die dit heeft voortgebracht.

Niet toevallig wordt de godsdienst uit het Romeinse keizerrijk daarbij als lichtend voorbeeld opgevoerd. Polytheïstisch en tegelijk uiterst coulant tegenover de religies van de onderworpen volkeren, stelde het alleen de verering van de keizer als goddelijke macht verplicht. Was aan die voorwaarde voldaan, dan mocht iedere natie vereren wie of wat ze wilde en waren de Romeinen zelfs zo ruimhartig voor de betreffende godheden een plaatsje in te ruimen in hun Pantheon.

Zoals bekend weigerden alleen de twee monotheïsmen in het rijk daaraan te voldoen en dat is zowel de christenen als de joden duur komen te staan. Hedendaagse veelgodendienaars willen daarin nog wel eens boontje om zijn loontje zien komen. Onverdraagzaamheid wordt met onverdraagzaamheid bestraft – en zo hoort het ook. Deze religieuze hardnekkigheid aan het begin van de jaartelling beloofde sowieso al niet veel goeds voor wat daarna nog zou komen, zo mijmeren postmodernisten en overtuigde Verlichters in zeldzame eendracht.

Dat vraagt om enige kanttekeningen, want zó pervers was die wending tot het monotheïsme nu ook weer niet. Om te beginnen representeerden veel van de heidense goden menselijke machtssferen die wij nog maar moeilijk in overeenstemming kunnen brengen met een goed functionerend maatschappelijk bestel. De aanbidding van seks, rijkdom, schoon- en vruchtbaarheid was dan ook een voortdurende aanstoot voor de oudtestamentische profeten, die van die éne God nu juist een oproep tot gerechtigheid hoorden uitgaan.

Met het opgeven van het veelgodendom veranderde er iets wezenlijks in de godsdienst. Voor het eerst werd hij ondubbelzinnig geïdentificeerd met de sfeer van het goede en zou het heilige op termijn zijn schrikwekkende gewelddadigheid verliezen om samen te vallen met de deugden van recht en liefde. Godsdienst werd, met andere woorden, ethisch. Hij ging zeggen hoe de wereld zou moeten zijn, in plaats van – zoals in het antieke polytheïsme – een loutere spiegel te zijn van hoe de wereld was.

Uit die ethische opdracht zouden de moderne ideologieën voortkomen die de wereld wilden vervolmaken, soms – maar niet per se – met catastrofale gevolgen. Daartegenover belichaamde het polytheïsme, dat de menselijke deugden en vooral ondeugden goddelijk uitvergrootte, de ontgoochelde collaboratiewijsheid: when you can’t beat them, join them. De wereld is nu eenmaal zoals ze is, en daar helpt geen god of lieve moedertje aan.

Onder de Romeinse tolerantie gaat bovendien een ander addertje schuil. Van alle relativisme was immers één element uitgezonderd. De keizer was en bleef de god die ieder moest vereren – en daarmee dezelfde bovenmenselijke garant van de éénheid van het rijk als eeuwen later de katholieke koningen dat in de jonge Spaanse natie zouden zijn. De vervolging van joden en christenen door die laatsten had dezelfde politieke oorzaak als de christenvervolging onder het keizerrijk. Eén allesoverkoepelend eenheidspunt moest erkend worden, wilde de politieke werkelijkheid niet reddeloos uit elkaar vloeien – en daartoe was de godsdienst vooralsnog onmisbaar.

Postmodernen zijn van dat laatste nog niet zo overtuigd, maar Verlichtingsdenkers halen hen, hoe ongelovig ze ook zijn, juist op dat punt weer bij de les. Waarheidssferen mogen er immers zijn zoveel als men wil, als puntje bij paaltje komt is er slechts één laatste beslissingscriterium en dat is de allesoverkoepelende logica van de rede. Juist in hun rationalisme zijn hedendaagse Verlichtingsdenkers dan ook filosofische «monotheïsten» bij uitstek – zoals het debat over de multiculturele samenleving en de pluraliteit der beschavingen voortdurend laat zien.

Ook op dat punt betoont het polytheïstische denkmodel zich nog altijd springlevend. De Romeinse tolerantie ten aanzien van plaatselijke culten is geen andere dan die van het cultuurrelativisme dat vandaag de dag zo problematisch geworden is. Ieder zijn eigen god of goden betekent ook: ieder zijn eigen beschaving, gewoonten, wetten en zeden. Maar mensenrechten hebben we inmiddels geleerd daar boven te stellen, als iets wat voor de mensheid absolute en universele gelding heeft. Zij zijn nu wat de keizer toen was, maar hun betekenis reikt verder dan het militaire of belastingregime. Ze raken de cultuur als geheel en zijn daarin niet tot relativisme geneigd.

Dat maakt het monotheïsme – niet als religie maar als intellectueel model – nog niet tot de panacee van alles, ongevaarlijk van begin tot eind. Maar het werpt wel een schaduw over de hedendaagse koketterie met het veelgodendom. Vaak lijkt het niet verder te zien dan zijn eigen monotheïstische negatief, en de vrijheid-blijheidsidee van een liberale lifestyle die haar eigen oppervlakkigheid voor de grootste diepte houdt.