
Het was een symbolisch moment op Wall Street: halverwege april lag de marktwaarde van Netflix ineens hoger dan die van ExxonMobil. Waar de streamingdienst volop profiteerde van de lockdown, werd de oliemaatschappij ongenadig hard getroffen. In een periode waarin de halve wereld aan huis was gekluisterd hadden mensen meer behoefte aan een goede serie dan aan brandstoffen. De olieprijs was al aan het kwakkelen door gekibbel tussen Saoedi-Arabië en Rusland en toen daar vervolgens de vraaguitval door de coronacrisis overheen kwam, zakte de prijs voor een vat ruwe olie voor het eerst in de geschiedenis tot onder de nul. Dit was niet zomaar een dipje dat wel vaker voorkomt in de boom-and-bust-cycli op de oliemarkt, dit was een ongekende schok in een sector die toch al onder vuur lag. ‘Coronavirus has exposed just how broken Big Oil really is’, meldde technologieblad Wired.
Inmiddels is de olieprijs weer enigszins opgekrabbeld, maar een terugkeer naar ‘normaal’ lijkt voorlopig niet aan de orde. Marktanalisten voorspellen een golf aan faillissementen in de oliesector, met name in de VS, waar de fracking-industrie toch al moeite had om te concurreren met de goedkope olie uit het Midden-Oosten. Shell zag zich al genoodzaakt om, voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog, te snijden in het dividend. Decennialang konden aandeelhouders erop vertrouwen dat de multinational, ondanks alle marktfluctuaties en turbulente geopolitiek, elk jaar netjes winst zou uitkeren, maar nu klinkt de beleggerswijsheid ‘never sell Shell’ opeens een stuk minder overtuigend. BP is van plan om dit jaar tienduizend banen te schrappen, zo’n vijftien procent van het totale personeelsbestand. ‘Deze pandemie versterkt de al bestaande uitdagingen voor de oliesector,’ lichtte ceo Bernard Looney toe. Hij betwijfelde zelfs of de wereldwijde olievraag ooit zou terugkeren naar het niveau van voor de crisis. Vandaar dat BP afgelopen week besloot om meer dan dertien miljard dollar af te schrijven op zijn bezittingen. Het bedrijf anticipeert erop dat een deel van de olie- en gasreserves, door de afgezwakte vraag en lagere prijzen, waarschijnlijk in de bodem blijft zitten.
Is het einde van de fossiele industrie in zicht?
Het einde van ‘het fossiele tijdperk’ was al eerder aangekondigd; eind 2015 in Parijs, om precies te zijn. Toen de voorzitter daar het historische akkoord tussen 195 staten afhamerde dat de opwarming van de aarde moest beperken tot ruim onder de twee graden, stonden bij Al Gore de tranen in de ogen. ‘Dit ambitieuze verdrag geeft een duidelijk signaal af aan overheden, bedrijven en investeerders overal ter wereld: de overgang van een economie die draait op vieze brandstoffen naar een economie die aangedreven wordt door duurzame groei, is onmiskenbaar onderweg’, verklaarde de man die zich sinds zijn beroemde klimaatdocumentaire manifesteert als officieuze duurzaamheidspaus.
Waarschijnlijk was de wens de vader van de gedachte, want vooralsnog maakt bijna geen enkel land de ambities waar, maar sindsdien fungeert ‘Parijs’ wel als een belangrijk ijkpunt. Overheden zijn druk bezig klimaatplannen op te stellen en tijdens de volgende internationale top, die vanwege de pandemie is uitgesteld tot eind volgend jaar, moeten de doelstellingen worden aangescherpt en de plannen geconcretiseerd. En als de wereld eindelijk serieus werk maakt van klimaatbeleid, heeft dat logischerwijs enorme gevolgen voor bedrijven die hun geld verdienen met het oppompen van olie en gas.
Die bedrijven beginnen zich ook te realiseren dat ze niet op dezelfde voet verder kunnen. Afgelopen jaar presenteerden veel oliemaatschappijen hun eigen duurzaamheidsdoelen voor 2050. Het Spaanse Repsol zette de toon door als eerste te verklaren over dertig jaar ‘klimaatneutraal’ te willen zijn, een streven dat navolging kreeg van het Britse BP. Ook het Franse Total, het Noorse Equinor en het Italiaanse eni willen hun ‘CO2-intensiteit’ verminderen, al blijft de precieze routekaart vaak vaag. Shell wil de ecologische voetafdruk van zijn energieproducten halverwege deze eeuw met 65 procent hebben teruggebracht, al is dat ontoereikend, als de totale productie groeit. ‘De Europese bedrijven zijn over het algemeen beter op weg dan de Amerikaanse, maar ook zij hebben nog steeds een lange weg te gaan’, zegt Andrew Grant, een analist van de financiële denktank Carbon Tracker.
Het is veelzeggend, vindt Grant, dat bijna geen enkel concern een strategie heeft om te krimpen. Terwijl dat toch is wat er de komende decennia in de fossiele industrie moet gebeuren, willen we complete klimaatontwrichting voorkomen. Oliemaatschappijen zouden er verstandig aan doen om daar nu al op voor te sorteren, vindt hij. Zijn advies: pluk en verkoop het laaghangende fruit en laat de moeilijk bereikbare vruchten hangen. Of zoals hij het, iets technischer, verwoordt: ‘Energiebedrijven moeten zich focussen op de projecten met de laagste kosten en hoogste opbrengsten. Activiteiten die niet in dat profiel passen, zoals de winning van teerzanden, kun je het beste afstoten.’ Financieel hoeft dat helemaal niet slecht uit te pakken, legt hij uit. Voorlopig valt er immers genoeg geld te verdienen met olie die goedkoop en gemakkelijk valt op te pompen. ‘Nadat het Amerikaanse oliebedrijf ConocoPhillips rond 2010 zo’n krimpstrategie omarmde presteerde het beter dan veel concurrenten. Door je fossiele portefeuille geleidelijk af te bouwen zorg je ervoor dat je verdienmodel verenigbaar is met de klimaatdoelen van het akkoord van Parijs. Ik denk dat investeerders die zekerheid waarderen. Met de opbrengsten kun je een riant dividend uitkeren aan je aandeelhouders – je gaat dan zeg maar in “oogst-modus”. Voor directeuren is het vooral een psychologische uitdaging, in een wereld waarin groei vaak wordt gezien als enige overlevingsstrategie.’
Het alternatief is jezelf omtoveren tot een groen energiebedrijf, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, erkent Grant. Historisch gezien zijn de pogingen van oliemaatschappijen om hun horizon te verbreden niet bepaald succesvol gebleken. Dat is ook niet zo vreemd, bedrijven als Shell of BP zijn tot in hun vezels ingericht op het winnen van fossiele brandstoffen. Alle kennis en kunde die zij in huis hebben zijn daarop gericht. De winning van zonne- of windenergie is een compleet andere tak van sport. Wat dat betreft is het veelzeggend dat Shell vorig jaar in de overnamestrijd rond de duurzame energieleverancier Eneco werd afgetroefd door Mitsubishi, het Japanse concern dat vooral bekendstaat om zijn auto’s. ‘Maar aan de andere kant is er het voorbeeld van de Deense oliemaatschappij die is opgegaan in een energiebedrijf dat inmiddels volop investeert in wind op zee’, zegt Grant. ‘Sindsdien zijn hun aandelen flink gestegen. Het probleem is dat de meeste oliemaatschappijen een soort middenweg bewandelen: ze investeren een klein deel van hun kapitaal in schone energie, maar blijven hun fossiele activiteiten ondertussen uitbreiden. De verduurzaming gaat niet van harte.’
‘We moeten beseffen dat we niet kunnen voortgaan met het verbruik van brandstoffen en grondstoffen zoals we dat de laatste kwart eeuw hebben gedaan.’ In 1973 spreekt premier Joop den Uyl de bevolking rechtstreeks toe. De wereld kampt met een oliecrisis en in Nederland gaat benzine op de bon. Den Uyl kijkt zorgelijk, zijn toon is ernstig. Hoewel de acute crisis wordt veroorzaakt door productiebeperkingen in Arabische landen, lijkt hij dit te zien als een voorbode van een nieuw tijdperk. Een jaar eerder heeft de Club van Rome in het fameuze Grenzen aan de groei-rapport gewaarschuwd voor aanstaande grondstoffenschaarste. Zo zou simpelweg te weinig olie in de bodem zitten om aan de almaar groeiende vraag te voldoen, en dat dreigende tekort zou de brandstofprijzen opstuwen. In de toespraak van Den Uyl klinkt die vrees voor peak oil door. ‘De crisis van vandaag brengt schoksgewijs tot uitdrukking dat er eigenlijk al een energietekort was in de wereld’, zegt de premier. ‘Zo bezien keert de wereld van voor de oliecrisis niet terug.’
Zijn vrees was ongegrond. De afgelopen dertig jaar is de wereld alleen maar méér fossiele brandstoffen gaan gebruiken, want er bleek een overvloed aan voorraden in de bodem te zitten. We kunnen genoeg steenkool opgraven om de komende honderd jaar aan onze energiebehoefte te voldoen. Met de nu bekende olie- en gasreserves kunnen we nog zo’n vijftig jaar vooruit. Het probleem is dus eerder een tevéél aan fossiele brandstoffen, want in Den Uyls tijd stond de opwarming van de aarde misschien nog niet boven aan de agenda, maar inmiddels weten we dat bij het verbranden van olie, kolen en aardgas broeikasgassen vrijkomen die het klimaat dreigen te ontwrichten.
Toch geeft de fossiele industrie nog altijd miljarden uit aan de zoektocht naar onontdekte olievelden of gasbubbels, investeert ze volop in technologische innovatie en legt ze nieuwe pijpleidingen aan. Terwijl er eigenlijk geen ‘grijze’ energie-infrastructuur meer bij mag komen als we de klimaatdoelen van Parijs willen halen, zo concludeerde een wetenschappelijke studie in Nature vorig jaar. Sterker nog: als alle bestaande en geplande kolencentrales en olieputten hun volle levensduur zouden blijven draaien, overschrijden we ons ‘koolstofbudget’ al.
Hoewel vrijwel alle landen hun handtekening hebben gezet onder het verdrag van Parijs, vertellen hun acties een ander verhaal. Elk jaar brengt het milieuprogramma van de Verenigde Naties (unep) een Emissions Gap Report uit, waarin ze de klimaatplannen van staten kritisch tegen het licht houden. De conclusies zijn verontrustend. Als we nog een redelijke kans willen maken om de opwarming tot anderhalve graad te beperken, moet de CO2-uitstoot in 2030 zijn teruggebracht tot 25 gigaton. Maar met het huidige beleid liggen we op koers voor 56 gigaton, wat zou betekenen dat de aarde met meer dan drie graden opwarmt. Er gaapt dus een beangstigend gat tussen de klimaatwetenschap en de politieke realiteit.
Dat gat wordt alleen maar groter als je kijkt naar de plannen voor de winning van fossiele brandstoffen. ‘In onderhandelingen bij de Verenigde Naties gaat het alleen over emissies, niemand houdt landen verantwoordelijk voor de olie, kolen en gas die op hun grondgebied uit de bodem worden gehaald’, zegt Cleo Verkuijl, een onderzoeker bij het Stockholm Environmental Institute (sei). Vandaar dat sei, samen met vier andere onderzoeksinstituten en unep, besloot om, in aanvulling op het Emission Gap Report, onderzoek te doen naar de ‘production gap’. De conclusies van dat rapport zijn alleen nog maar verontrustender: als we alle fossiele brandstoffen verbranden die landen uit de grond denken te kunnen halen stoten we zelfs nog meer dan 56 gigaton uit. ‘Bij bijna elk land bestaat er een enorme mismatch’, zegt Verkuijl, ‘zelfs bij landen die zich opwerpen als klimaatleiders, zoals Noorwegen, Canada of het Verenigd Koninkrijk.’
Omdat landen enkel worden afgerekend op hun emissiecijfers, kunnen ze het voor zichzelf rijmen dat ze de uitstoot willen verminderen en tegelijkertijd doorgaan met het winnen van fossiele brandstoffen. Olie, kolen en gas kunnen immers worden geëxporteerd en verantwoordelijkheid voor de broeikasgassen ligt niet bij de producent maar bij de eindverbruiker. Maar als elk land zo redeneert, kampt de wereld straks met een gigantisch overschot aan fossiele brandstoffen. ‘Dan zijn er nog twee scenario’s mogelijk’, zegt Verkuijl. ‘Of die brandstoffen worden geconsumeerd, omdat het anders weggegooid geld is. Maar dat zou funest zijn voor het klimaat. Of we nemen de klimaatdoelen zo serieus als we zouden moeten doen en dat betekent dat we een groot deel van die olie, kolen en gas niet kunnen gebruiken. Dat zou enorme sociale en economische gevolgen hebben.’
Ze vervolgt: ‘In dat opzicht kun je de maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis zien als een waarschuwing. Het biedt een inkijkje in wat er gebeurt als er plotseling allerlei drastische maatregelen genomen moeten worden. De economie komt in de problemen, er gaan banen verloren, het veroorzaakt angst, onzekerheid en verdriet bij een hoop mensen. Dat is waar we opnieuw op afstevenen als we geen actie ondernemen. We kunnen hieruit leren hoe het niet moet.’

Elke werkdag geeft Jim Cramer, een voormalig hedgefondsmanager, beleggingsadvies in zijn tv-programma Mad Money. ‘Mijn missie is simpel’, zegt hij in de opzwepende introductie, ‘zorgen dat jij geld verdient!’ Begin dit jaar werd hij gevraagd naar zijn voorspellingen voor de fossiele industrie. De koers van Exxon en Chevron stond weer eens in het rood. ‘I’m done with fossil fuels’, zei Cramer zonder omhaal. ‘They’re done.’ Een naderende lockdown was niet eens zijn grootste vrees. Eigenlijk presteerden de oliemaatschappijen best aardig, maar toch had de sector volgens Cramer zijn langste tijd gehad. ‘De wereld is veranderd’, zei hij. ‘Jongeren willen deze aandelen niet meer bezitten, ook al bieden ze nog zo’n geweldig dividend.’ Hij zag hoe steeds meer beleggers hun geld weghalen uit de industrie, omdat ze inzien dat fossiele energiebedrijven geen toekomstbestendig verdienmodel hebben en in hetzelfde verdomhoekje zijn beland als de tabaksindustrie. ‘De doodsklokken hebben geluid’, concludeerde Cramer.
Als dat stervensproces niet goed begeleid wordt kan de naderende dood van de fossiele industrie grote schokgolven teweegbrengen op de financiële markten, weet Andrew Grant. Zijn werkgever, Carbon Tracker, was de eerste die in 2011 de onzekere toekomst van de fossiele industrie prominent op de agenda zette, met een rapport over de ‘carbon bubble’ – de koolstofzeepbel. Dat rapport was in de eerste plaats bedoeld als waarschuwing aan investeerders. Pas op: beleggen in de fossiele industrie is niet alleen in moreel opzicht dubieus, het is ook nog eens financieel riskant. Want als investeerders straks inzien dat een groot deel van de fossiele voorraden in de grond moet blijven om een klimaatramp te voorkomen, verliezen die vermogenstitels hun waarde en klapt de beurswaarde van oliemaatschappijen in elkaar. ‘Tien jaar geleden dacht niemand nog na over de financiële risico’s’, zegt Grant. ‘Inmiddels is de “koolstofzeepbel” een ingeburgerd begrip onder beleggers. De enorme prijsschommelingen tijdens de coronacrisis zullen investeerders alleen maar nerveuzer maken.’
Hoe snel het tij kan keren bewijst de steenkoolsector. De wereldwijde consumptie van de meest vervuilende brandstof lijkt eindelijk over zijn piek heen. ‘Toen de vraag met een paar procent terugviel gingen veel Amerikaanse kolenproducenten al failliet’, zegt Grant. En als overheden de production gap willen dichten, dan is zo’n scenario ook voor de olie-industrie onvermijdelijk. ‘Investeerders reageren daar nu al op’, ziet Grant. ‘Ondanks de recordhoge geldstromen in 2018 steeg de prijs van hun aandelen nauwelijks.’ Of zijn de berichten over de dood van de fossiele industrie enigszins overdreven? De meest optimistische prognoses gaan ervan uit dat de wereldwijde olieconsumptie aan het eind van het jaar alweer terug is op het niveau van voor de crisis. Nu de vraag weer wat aantrekt en de petroleumprijs klimt, ziet Saoedi-Arabië de toekomst weer vol vertrouwen tegemoet. De coronacrisis zorgde wellicht voor een ongekend diep dal, maar als we de oliesjeiks moeten geloven is de weg naar boven alweer ingezet.
‘Het einde van Big Oil is nog lang niet in zicht’, zegt de Britste econoom Dieter Helm. ‘Het is een waanvoorstelling dat we klimaatverandering kunnen oplossen door investeerders op te roepen hun geld weg te halen uit de fossiele industrie. Veel van die “divestment”-campagnes richten hun pijlen op private oliemaatschappijen zoals Shell of Exxon, maar negentig procent van de oliemarkt is al in handen van staatsbedrijven en die zijn compleet immuun voor dat soort acties.’ Hij gelooft ook niet dat aandeelhouders onder de indruk zijn van de waarschuwingen voor de koolstofzeepbel. ‘Dat is een puur theoretisch gevaar dat zich hoogstens over dertig jaar zal manifesteren. Ik ken geen enkele vermogensbeheerder die meer dan vijf jaar vooruit kijkt.’
Toch publiceerde Helm in 2017 een boek met de titel Burn Out: The Endgame for Fossil Fuels. Want hoewel de wereld nog lang niet is afgekickt van de verslaving aan olie, kolen en gas, zijn de hoogtijdagen van de fossiele industrie onherroepelijk voorbij. In zijn boek signaleert hij drie ‘voorspelbare verrassingen’ die de sector op den duur de das om zullen doen.
De eerste voorspelbare verrassing is de gestage daling van olieprijzen op de lange termijn. In 2012 kostte een vat olie nog rond de honderd dollar en de verwachting was dat de prijzen alleen maar zouden stijgen. Totdat de petroleummarkt in 2014 compleet in elkaar klapte. Voor Helm kwam dat niet als een verrassing. De hoge prijzen aan het begin van de eeuw waren eerder uitzondering dan regel. Zeker nu de vraag naar fossiele brandstoffen door de energietransitie afzwakt, is het waarschijnlijk dat bedragen van tachtig dollar per vat definitief verleden tijd zijn. ‘Een prijsdip zat er sowieso aan te komen, de daling was al ingezet voordat de wereld in lockdown ging’, zegt Helm in een videogesprek vanuit Londen. ‘De coronacrisis versterkte dit alleen maar.’
De tweede voorspelbare verrassing is dat het klimaatbeleid steeds strenger wordt. Nu de gevolgen van de opwarmende aarde tastbaarder worden begint de politiek in te zien dat er snel iets moet gebeuren. ‘En het overleven van olie-, kolen- en gasbedrijven valt simpelweg niet te verenigen met het tegengaan van klimaatverandering’, schrijft Helm in zijn boek. Dat inzicht is niet nieuw, maar toch voert ‘niemand een overtuigende post-fossiele strategie’.
Helm gelooft niet dat we alle technologie al in huis hebben om de klimaatcrisis op te lossen, zoals weleens wordt beweerd in groene kringen. Er is nog flink wat innovatie nodig voordat we de fossiele energie die achterblijft in de bodem kunnen opvangen met hernieuwbare bronnen. Het goede nieuws is dat die ontwikkeling al in volle gang is, met name op het gebied van zonne-energie. Dat is de derde voorspelbare verrassing: we gaan toe naar een ‘elektrische toekomst’ waarin er geen plaats is voor olie en kolen.
Maar die toekomst komt er niet vanzelf, benadrukt Helm. En de coronacrisis brengt zo’n toekomst ook niet automatisch dichterbij. Een lage olieprijs kan de energietransitie juist belemmeren, omdat het moeilijker wordt voor schone bronnen om te concurreren met fossiele energie. ‘Daarom snap ik ook niet dat de hernieuwbare energiebranche zo graag opschept dat ze het zonder subsidies afkan’, zegt Helm. ‘Het zou fantastisch zijn, maar dat is voorlopig nog niet zo. Duurzame energiebronnen hebben bescherming nodig van de overheid.’
Dat was ook de boodschap van Fatih Birol, hoofd van het International Energy Agency (iea), die overheden na de coronacrash opriep om het milieu niet uit het oog te verliezen. Als regeringen nu kiezen voor de makkelijke route, door de fossiele industrie klakkeloos te hulp te schieten en de oude economie op de been te houden, raken de klimaatdoelen nog verder uit het zicht. In zijn World Energy Investment Analysis concludeerde het iea eind mei al dat de investeringen in hernieuwbare energie behoorlijk waren gedaald. ‘Hierdoor lopen we het risico vertraging op te lopen in de broodnodige transitie naar een weerbaarder en duurzamer energiesysteem’, aldus Birol. Maar als politici de juiste beslissingen nemen, kan dat ervoor zorgen dat de energietransitie juist in een stroomversnelling terechtkomt.
Om beleidsmakers handvatten te bieden stelde de onderzoeksgroep Oil Change International een lijstje op met do’s-and-don’ts. In de nasleep van de coronacrisis moeten politici in ieder geval de verleiding weerstaan om vervuilende industrieën een bail-out te geven, of om milieuwetgeving, al dan niet tijdelijk, te versoepelen. Een ander gevaar is dat overheden tijdens het crisismanagement hun klimaatplannen op de lange baan schuiven. ‘Dit is het moment om ervoor te zorgen dat het antwoord op deze crisis de klimaatdoelen dichterbij brengt, in plaats van ze verder weg te duwen’, schrijven de onderzoekers.
Een eerste logische stap is het afbouwen van subsidies aan de fossiele industrie. Vorig jaar berekende het Internationaal Monetair Fonds dat er jaarlijks meer dan vier biljoen (vierduizend miljard!) euro aan verkapte staatssteun naar de winning en consumptie van fossiele brandstoffen gaat. Zo worden de kosten voor luchtvervuiling afgewenteld op de samenleving als geheel en houden overheden energieprijzen kunstmatig laag met subsidies. Toegegeven: het imf hanteert een nogal brede en omstreden definitie van subsidies, want wie met zo’n bril kijkt vindt bijna geen bedrijfstak die géén steuntje in de rug krijgt van de politiek. Maar zo’n brede blik maakt wel inzichtelijk op welke manieren regeringen met financiële prikkels de fossiele economie in stand houden. En zelfs als we uitsluitend kijken naar de directe subsidies gaat het om een bedrag van vierhonderd miljard dollar, becijferde het iea in 2018. Als regeringen die subsidies ombuigen in de richting van schone bronnen, stimuleert dat de energietransitie.
Volgens Oil Change International is dit een uitgelezen moment om een stevige CO2-belasting in te voeren. Omdat olie nu zo goedkoop is, zal een extra heffing niet direct leiden tot extreem hoge energieprijzen. Dat is ook de aanbeveling van het liberale weekblad The Economist, dat overheden onlangs opriep om de coronacrisis aan te grijpen om ook de klimaatcurve naar beneden te brengen: ‘De lage energieprijzen maken het gemakkelijker om de subsidies voor fossiele brandstoffen te verlagen en een belasting op CO2 in te voeren. (…) Een klein zetje van een koolstofheffing zou hernieuwbare energie een doorslaggevend voordeel kunnen bieden, wat ook de permanente uitrol ervan goedkoper zou maken. Er is misschien nooit een tijd geweest waarin een prijs op CO2 zo snel zo’n groot effect zou kunnen hebben.’
Het rapport van Oil Change International gaat nog een stapje verder. Want een van de belangrijkste conclusies is dat de markt dit probleem niet meer kan oplossen, zelfs niet als regeringen die markt met zachte hand bijsturen middels subsidies of belastingen. Tot nu toe richt het klimaatbeleid zich voornamelijk op de vraagzijde. Maar het wordt tijd dat er ook wordt gekeken naar de aanbodzijde, vindt ook Andrew Grant van Carbon Tracker. ‘In andere sectoren vinden we dat doodnormaal. Als een vissoort dreigt uit te sterven, zeggen we niet: “Goh, misschien moeten we daar wat minder van eten.” Nee, we stellen quota op voor vissers. Er wordt paal en perk gesteld aan de productie – dat is ook wat nodig is in de fossiele industrie.’
Er zijn al landen die stappen in die richting zetten. Zo ligt er in het Spaanse parlement een klimaatwet die de zoektocht naar nieuwe fossiele voorraden zou verbieden. Eerder kondigde Nieuw-Zeeland al aan geen vergunningen meer af te geven voor diepzeeboringen voor de kust. En als het aan president Macron ligt mag er vanaf 2040 geen olie en gas meer gewonnen worden op Frans grondgebied. Ook Californië overweegt om de aanleg van nieuwe olieputten een halt toe te roepen. Zulk beleid is broodnodig, weet sei-onderzoeker Cleo Verkuijl, want elk nieuw boorplatform of nieuwe pijpleiding die er nu nog bijkomt creëert een ‘padafhankelijkheid’ die de transitie naar een duurzame economie alleen maar lastiger maakt. En hoe langer we op het fossiele pad blijven, hoe sneller de aarde opwarmt.
Om de planeet leefbaar te houden voor de komende generaties, zal de fossiele industrie binnen één generatie fors moeten krimpen. Het is de taak voor regeringen om te zorgen dat dit op een geordende manier verloopt, zegt Verkuijl. Ze hamert op het belang van een ‘eerlijke transitie’, met aandacht voor de vele werknemers, regio’s en gemeenschappen die door de verandering getroffen worden. ‘Zij mogen niet aan hun lot worden overgelaten. Het is zaak om de kosten eerlijk te verdelen.’ Internationaal gezien zouden rijke landen, die het langst onbekommerd hebben kunnen profiteren van fossiele brandstoffen, het voortouw moeten nemen in het overschakelen naar een schonere economie.
Klimaatactivisten die erop hoopten dat de coronacrisis de definitieve genadeklap zou zijn van een stervende industrie, komen waarschijnlijk bedrogen uit. Er is meer nodig dan een tijdelijke schok om onze afhankelijkheid van olie, kolen en gas te doorbreken. Investeerders, consumenten, directeuren – ze zullen pas echt overstag gaan wanneer de politiek duidelijk maakt dat het einde van het fossiele tijdperk daadwerkelijk is aangebroken. En zolang oliemaatschappijen nog reddingspakketten krijgen zodra ze in de problemen komen is dat punt nog niet bereikt.
Maar het is overduidelijk dat de coronacrisis deze industrie, waarvan de beperkte houdbaarheid ver voor de pandemie al evident was, verder aan het wankelen heeft gebracht. Nu slagen hun lobbyisten er nog in om steun los te peuteren bij regeringen, maar wellicht zijn het de laatste stuiptrekkingen van een stervende industrie. Als oliemaatschappijen straks moeten snijden in de kosten, zullen ze wellicht ook moeten bezuinigen op belangenbehartiging, denkt Andrew Grant. ‘Hun politieke macht is tanende en de maatschappelijke druk neemt elk jaar verder toe.’ Om Den Uyl te parafraseren: zo bezien keert de wereld van voor de coronacrisis niet terug.