Vijftien jaar na het uitroepen van de staat van beleg op 13 december 1981 beleeft Polen een déjà vu.
Maar het is niet wat het lijkt. De lange rijen worden gevormd door Polen die uit zijn op obligaties en aandelen van geprivatiseerde staatsbedrijven. De arbeidsonrust hangt samen met de dreigende privatisering of sluiting van veel oude, logge staatsconglomeraten. De confrontatie tussen hervormde communisten en oppositie over de grondwet handelt over de vraag of in de preambule moet worden gesteld dat de Polen in God geloven of in ieder geval de christelijke waarden onderschrijven.
‘IK HEB absoluut geen déjà vu-gevoel’, zegt Adam Michnik, de belangrijkste ideoloog van de voormalige oppositie en momenteel hoofdredacteur van het dagblad Gazeta Wyborcza. ‘De huidige situatie heeft niets gemeen met die van toen. In elk democratisch land spelen democratische conflicten. Dat is geen probleem zolang de democratie als zodanig gerespecteerd wordt. En in Polen is dat het geval.’
Jan Litynski, oppositioneel van het eerste uur en momenteel parlementslid, denkt er precies zo over. ‘In 1981 hadden de stakingen het karakter van een strijd om de vrijheid en werden ze georganiseerd door mensen die een vakbond wilden. Nu is dat heel anders. Alleen al doordat ze die vakbond nu hebben.’ Toch ziet Litynski ook nu politieke elementen in de botsing tussen Solidariteit en de regering: ‘De stakingen hebben in die zin een politiek karakter, dat veel groepen in de samenleving vasthouden aan hun oude privileges. Het is natuurlijk makkelijk die strijd te verpakken in anticommunistische leuzen.’
Dit teruggrijpen naar de oude tijden door het nieuwe Solidariteit is velen een doorn in het oog. Michnik: ‘Tijdens de staat van beleg was er sprake van werkelijke heldhaftigheid. Omdat het toen zeker was dat je in de gevangenis terechtkwam. Je riskeerde je leven voor bepaalde opinies. Nu klinken diezelfde opinies en dezelfde retoriek vals. Omdat de context anders is. Het kost nu niets.’
De oude garde meent dat het nieuwe Solidariteit op geen enkele wijze te vergelijken is met het oude. Maar ook de hervormde communisten laten zich volgens hen moeilijk op één lijn plaatsen met de oude partijleden. Michnik: ‘Ze respecteren de beginselen van de democratische staat. Als ze de verkiezingen winnen, regeren ze, als ze de verkiezingen verliezen, houden ze op te regeren. Er is absoluut geen sprake van een terugkeer naar het communisme. Polen is nu een democratisch land met een markteconomie.’
Desondanks omschreef Michnik de hernieuwde communistische heerschappij eerder als een ‘fluwelen restauratie’: steriel, zonder moed of ideeën, gekenmerkt door boersheid en oppervlakkigheid. Voor hem stond de nieuwe heerschappij gelijk aan ‘de rust van een dode vijver, de marktplaats van kleine intriges, en de lelijkheid van het smeergeld’. Nu komt Michnik enigszins terug op zijn schimpscheuten. ‘Ik houd niet van die corruptie, maar we moeten daar rationeel mee omgaan en niet hysterisch. Het is een restauratie in die zin dat de mensen van het oude regime weer aan de macht kwamen, maar niet het oude regime zelf.’
Litynski onderschrijft dit genuanceerde beeld van een restauratie. ‘Er is inderdaad sprake van de terugkeer van een zekere stijl van regeren, maar absoluut niet van een terugkeer naar de socialistische weg. Deze regering heeft bijvoorbeeld het macro-economische beleid dat door de voorafgaande regeringen werd ingezet, niet veranderd. Dat bleek onmogelijk.’ Dat betekent overigens niet dat de communisten braaf de economische hervormingen van de vorige regeringen uitvoeren. Litynski: ‘Ze zijn zeer onwillig als het gaat om hervormingen die de markt versterken.’
Michnik hecht niettemin sterk aan een dialoog met de hervormd communisten. ‘De huidige communisten zijn soms partners en soms tegenstanders. Maar ze zijn geen vijanden, omdat zij geen vijanden zijn van de democratische staat. Natuurlijk heb ik niet op ze gestemd en betreur ik het dat ze regeren, maar als je de democratie respecteert, respecteer je hun regering.’
TADEUSZ MAZOWIECKI, de gewezen eerste niet-communistische premier van Polen en momenteel het geweten van de parlementaire oppositie, ziet het somberder in. Hij is niet overtuigd van het democratische gehalte van de voormalige communistische partij. ‘Het is niet geloofwaardig dat zij van de ene dag op de andere haar naam verandert en zegt: wij zijn nu sociaal-democraten. Het is ook niet geloofwaardig dat deze nieuwe partij verlangt dat zij de bezittingen van de oude partij kan behouden. Als zij het oude in materiële zin zo veel mogelijk wil bewaren, heeft ze kennelijk nog geen streep gezet onder haar verleden.
Blijft de vraag of zij alleen de democratische regels van het politieke spel accepteren, of dat zij de democratie in een diepere zin begrijpen. Het huidige parlement, waarin de hervormde communisten de meerderheid vormen, vertoont vaak een zekere arrogantie, een zeker onvermogen argumenten van anderen te horen en te accepteren. En er is de tendens alle posten die te verdelen zijn, binnen de partij te vergeven, ook de posten die bemand zouden moeten worden door mensen die rekening houden met het algemeen belang.’
Michnik reageert geïrriteerd als hij Mazowiecki’s mening over de hervormde communisten hoort. ‘Vraagt u meneer Mazowiecki eens of hij met hen grotere problemen heeft dan met de communisten die veertig jaar regeerden in dit land’, sneert hij. ‘En of er nu soms meer problemen zijn dan in de periode dat hij als afgevaardigde in de Sejm (het Poolse parlement - oh) zat, die niet werd gekozen door het Poolse volk, maar door de communisten. Of de communisten nu soms arroganter zijn dan toen.’
DE UITVAL VAN Michnik karakteriseert de huidige verhoudingen binnen de voormalige oppositie. Er is veel zelfkritiek en onderling worden harde verwijten gemaakt. Zo krijgt Mazowiecki veelvuldig te horen dat de economische shocktherapie die zijn regering toepaste, de oorzaak is van de terugkeer van de communisten. Mazowiecki is het daar deels mee eens. ‘Het is de prijs die we moesten betalen voor de grote veranderingen die we moesten doorvoeren. En ook de prijs die we moesten betalen voor onze foute inschatting van de communistische partij. Het leek ons onmogelijk dat ze weer een belangrijke politieke kracht kon worden. Maar de tegenstanders van Solidariteit, de ongeveer tweeëneenhalf miljoen leden van de communistische partij, waren bang. En de Partij wist die angst te mobiliseren.’
Ook Litynski geeft toe dat de oppositie te weinig aandacht heeft besteed aan de ontmanteling van de communistische partij. Maar daar ligt volgens hem niet het grootste probleem. ‘Vandaag zien we een andere fout over het hoofd; niet dat we niet energiek genoeg zijn opgetreden tegen de communisten, maar dat het pragmatisme waarmee we te werk gingen niet verbonden is met onze geschiedenis van oppositiepartij. We wortelen niet meer in het verleden, in de waarden van Solidariteit.’
Michnik gruwt van het idee dat de communisten harder aangepakt hadden moeten worden of desnoods alsnog hard aangepakt moeten worden. ‘Wie nu zo praat, praat alsof het nog 1989 is. Dergelijke dingen hadden toen moeten worden gezegd, tijdens de Rondetafelconferentie, toen er compromissen werden gesmeed. Nu te zeggen dat het nodig is hen te straffen, is gewoon niet moreel.’
Michnik is ook bezorgd over de uitkomsten van de zogenaamde parlementaire lustratiecommissie, de commissie die moet beslissen of en zo ja hoe de oude archieven van de staatsveiligheidsdienst opengesteld gaan worden. Hij heeft geen enkel vertrouwen in de gegevens in de dossiers en voorziet dat ze vooral gebruikt zullen gaan worden in allerlei ‘destabiliserende’ lastercampagnes.
Volgens Litynski, lid van de commissie, zal het echter zo'n vaart niet lopen. Hij onderkent dat de gegevens uit de archieven niet volledig kloppen, maar meent dat de ‘lustratie’ juist leidt tot een stabielere situatie. In zijn ogen zijn het de insinuaties en belasteringen aan het adres van de oppositie waar de hervormd-communistische pers het patent op heeft, die de politieke rust verstoren. Door te verbieden dat reputaties besmeurd worden met materiaal dat niet aan de lustratiecommissie is voorgelegd en door overtredingen met hoge geldboetes te bestraffen, denkt Litynski dat Polen in een rustiger vaarwater zal komen. Niet dat daarmee in een keer het verleden verwerkt zal zijn - de Tsjechische en Duitse voorbeelden wijzen volgens hem al uit dat het bereiken van absolute klaarheid onmogelijk is.
HOEZEER DE oude garde onderling ook verdeeld is, over één ding zijn allen het eens: de oorzaak van veel van de gemaakte fouten ligt in de snelheid waarmee in 1989 de macht toeviel aan Solidariteit. Jan Litynski verklaarde al in de eerste week van de regering-Mazowiecki dat geen van de nieuwe machthebbers wist wat hij deed. Hij beschreef de situatie in de regering toen als een permanente improvisatie die redelijk goed verliep.
Michnik legt anno 1996 uit: ‘We waren er niet op voorbereid. Niemand wist wat er na het communisme zou komen. We wisten niet of de keuze voor de weg van het Westen genoeg was. We geloofden niet dat het al het einde zou zijn van de dictatuur.’
Ook Mazowiecki meent dat niemand in Solidariteit voorbereid was op de machtsovername. Lachend: ‘En denkt u soms dat er elders op de wereld wèl door iemand over was nagedacht?’
Terwijl Michnik zegt nog steeds vierkant achter de in 1989 gekozen route te staan, onthult Mazowiecki dat hij eigenlijk ontevreden is over zijn korte leiderschap in Polen. Impliciet erkent hij er spijt van te hebben dat hij in 1990, na zijn verloren machtsstrijd tegen Walesa, aftrad als premier. ‘Ik was te kort minister-president. We moesten een drastische economische hervorming doorvoeren om geen enorme inflatie te krijgen. Die schoktherapie was echt nodig. Maar voor de tweede stap, een groot sociaal plan, ontbrak de tijd.’
VAN DE OUDE oppositionelen wil niemand terug naar de oude tijden, waarin nog duidelijk was wie de vijand was. Michnik: ‘Ik voel geen enkele nostalgie. Ik ben gelukkig dat ik de tijd beleef dat er een vrij, democratisch Polen is. Als er nu domheid is, is het tenminste onze domheid en niet die van Moskou. Alle successen zijn onze successen. Zolang we zelf beslissen over ons lot, zolang de politie mij niet vervolgt, zolang ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, mag stemmen op wie ik wil stemmen - zolang voel ik geen enkele heimwee naar het verleden.’
Mazowiecki omschrijft zijn eigen gevoelens over het huidige Polen minder euforisch. ‘De onzakelijke manier waarop er binnen de politiek wordt gedebatteerd, de manier waarop politici met elkaar omgaan, daar voel ik me niet goed bij. Maar als ik uit het politieke milieu stap en het land in rijd en zie hoe alles verandert, dan ben ik veel optimistischer. Wat er in de politiek de afgelopen zeven jaren ook gebeurde, de economie ontwikkelt zich goed. Die staat om zo te zeggen in hoge mate los van alle politieke constellaties en veranderingen.’
De nieuwe tijd heeft volgens Michnik een nieuwe moraal nodig. Er is in zijn ogen een taak weggelegd voor een nieuwe elite, en in het bijzonder voor mensen die hij in een recent artikel ‘ongebroken prinsen’ noemde, mensen die zonder eigenbelang meedenken over de toekomst van Polen. Dat kunnen intellectuelen zijn, maar ook priesters en kunstenaars. Michnik noemt Czeslaw Milosz, Leszek Kolakowski en theoloog Jozef Tischner als voorbeelden. Opvallend is dat geen van zijn oude makkers uit de oppositie op zijn korte lijstje van ongebroken prinsen prijkt.