
Jarenlang lag het boek op mijn nachtkastje: Easy Riders, Raging Bulls, Peter Biskinds lekker vet opgeschreven relaas over de hippies, sjoemelaars, criminelen en wonderkinderen die eind jaren zestig een Hollywood-revolutie ontketenden. Nadat ik de een na de ander had horen vertellen hoe fantastisch dit boek wel niet was, hoe hilarisch, sloeg ik het vorig jaar eindelijk open, om na tien pagina’s geschokt te concluderen dat ik het eigenlijk helemaal niet hilarisch vond. Dit boek, waarvan ik weet dat ik het vijf jaar eerder, toen het op mijn nachtkastje belandde, geweldig had gevonden, bleek vervuld van iets waar ik nu een woord voor had: privilege. De witte variant. De mannelijke variant. De heteroseksuele variant. De easy riders en raging bulls van New Hollywood waren misschien vernuftig en, in sommige gevallen, briljant, maar ze waren dat over de rug van anderen. Ze grepen én verkwanselden de kansen die ze kregen; kansen die andere filmmakers, met een andere achtergrond, niet kregen. Ineens kon ik niet meer scherpstellen op de films die wel waren gemaakt; ik zag alleen nog de films die niet waren gemaakt.
Wat was er in die vijf jaar gebeurd? Waarom kon ik niet onbelemmerd lachen om de – hoe zal ik het eens noemen? – strapatsen van Dennis Hopper en de liefdesperikelen van Warren Beatty? Om hun bravoure en hun innovatie? Om de middelvinger die werd opgestoken naar de gevestigde orde? Vijf jaar eerder had ik deze kleine geschiedenis als zodanig beschouwd: als klein. Als autonoom. Als een bootje dobberend in de oceaan van de wereldgeschiedenis. Nu zag ik echter hoe dat bootje in relatie stond met alles er omheen: het water, de zeebodem, de lucht erboven, het vasteland. Nu zag ik dat er een directe lijn loopt van het oude Hollywood naar New Hollywood naar het heden. Dat in 2019 jonge witte mannen nog stééds de meeste kansen krijgen, in Hollywood en daarbuiten, maakte van Easy Riders, Raging Bulls misschien geen slecht boek, maar toch minstens een wrang soort vermaak.
Mogen we nog naar R. Kelly luisteren nu steeds duidelijker wordt hoe hij zijn macht misbruikt om jonge, zelfs minderjarige vrouwen tot seks te manipuleren? Mogen we nog lachen om Woody Allen nu zich een steeds scherper beeld aftekent van een sexual predator? Op Twitter worden de morele vragen van deze tijd niet alleen zo bondig maar ook zo provocerend mogelijk gesteld en dat zit ’m al in het woord ‘mogen’. ‘Mogen’ – ook gebruikt in het regelmatig gebezigde ‘we mogen ook niks meer’ – suggereert dat het hier niet om morele vragen gaat, maar om wetten. Natuurlijk mág je naar R. Kelly luisteren. De werkelijke vraag is of je plezier aan zijn muziek beleeft als je weet, of op z’n minst vermoedt, wat voor mens hij is. De vraag is niet of je om Woody Allen mag lachen, maar of je het nog kunt.
Anno 2019 is kennis de ultieme party pooper. Anno 2019 heeft de guilty pleasure plaatsgemaakt voor een ware morele strijd: guilt versus pleasure. Kunnen we nog wel ongegeneerd plezier beleven? Is de sfeer verpest?
Het is precies die worsteling die zich aftekent bij de Oscars. Dit jaar is de Beste Film-categorie uiteenlopender dan ooit, van Spike Lee’s politieke BlacKkKlansman tot Freddie Mercury-biopic Bohemian Rhapsody, van Hollywood-sprookje A Star Is Born tot sardonisch kostuumdrama The Favourite, van superheldenfilm Black Panther tot Mexicaans zwart-witdrama Roma en van buddyfilm Green Book tot de politieke komedie Vice. Na jaren van kritiek op het gebrek aan diversiteit worden de hoofdrollen van de genomineerde films nu ingevuld door vrouwen, homo’s en Afro-Amerikanen. En toch klinkt er opnieuw kritiek, juist op twee van de films die diversiteit claimen. Green Book snijdt het onderwerp van racisme aan maar doet dat schijnbaar vooral om Oscar-stemmers te paaien. En Bohemian Rhapsody brengt dan wel een ode aan een homoseksuele superster maar verpakt zijn seksualiteit op zo’n manier dat die aanvaardbaar is voor een breed publiek. Beide films worden dan ook als ongevoelig bestempeld, op het randje van racistisch en homofoob. En toch gaat de kritiek op deze films over méér dan identiteitspolitiek alleen.
De diversiteit van de acht genomineerde films betreft namelijk niet alleen de hoofdrolspelers, ook de films zelf verschillen in hoge mate van elkaar. Ze bestrijken een spectrum dat loopt van traditioneel naar vernieuwend, van feel good naar ironisch, van melodrama naar satire. Maar bovenal zitten er critics’ darlings en box office-hits tussen; cinematografische hoogstandjes en popcornvermaak. Het is precies dat onderscheid dat de kritiek op Green Book en Bohemian Rhapsody ook tot een van de kleinere veldslagen in de heersende cultuuroorlog maakt. Neem Bohemian Rhapsody, die zuinigjes werd besproken in NRC Handelsblad maar door de lezers van diezelfde krant werd verkozen tot beste film van het jaar. Deze film, momenteel het pispaaltje van Twitter, werd alleen al in Nederland twee miljoen keer bezocht, in nog geen vier maanden tijd. Het doet me afvragen wat we precies van de Oscars verlangen. Wat betekent het om een film uit te roepen tot ‘de beste’?

Op Twitter zijn het met name twee scènes uit Bohemian Rhapsody die worden bespot. In de eerste wordt er zo overijverig gesneden in een gesprek tussen de leden van Queen en hun aanstaande agent dat de scène de hilarische beladenheid van een whodunnit krijgt. In de andere scène zie je Freddie Mercury een liedje schrijven: hij krabbelt iets, staart voor zich uit, kijkt weer op zijn papiertje en mompelt: ‘O, dat is echt goed.’ Bohemian Rhapsody, willen de criticasters maar zeggen, is niet alleen kinderachtig maar ook slecht gemaakt. Slecht gemonteerd en slecht geschreven. Terechte kritiek, maar misschien is het interessanter om je af te vragen waarom de film dan tóch zo geliefd is, al zijn tekortkomingen ten spijt.
Het antwoord heeft natuurlijk niet zo veel met de film te maken, en alles met Queen. 28 jaar na zijn dood is Freddie Mercury nog steeds een ijzersterk brand, dat niet alleen publiek trekt maar vooral ook een brééd publiek: zowel man als vrouw, zowel oud als jong, zowel filmbezoeker als muziekliefhebber. Dat is althans het marketingverhaal. Je kunt het ook zo stellen: Mercury is een onveranderd intrigerende en warme figuur, zelfs in afgezwakte vorm, met opplaksnor. Of laat ik het nog anders zeggen: mijn eigen scepsis over Bohemian Rhapsody smolt al vóór de eerste scène weg, op het moment dat het logo van 20th Century Fox wordt begeleid door zo’n typische Freddie Mercury-kreet: ‘Hey hey hey!’ Maakt het uit dat hij het is – zijn stem, zijn karakter, die muziek – die mij ontroert, en niet de film zelf? Als een film je raakt, om wat voor reden dan ook, wat betekent de kwalificatie ‘slecht gemaakt’ dan nog? Er is iets ontegenzeggelijk cynisch aan het feit dat de makers van Bohemian Rhapsody – de leden van Queen voorop – geld verdienen aan een dode man, letterlijk over his dead body. Maar dat betekent nog niet dat het publiek de film niet beleeft op een manier die wel degelijk positief is.
Bij Green Book, overigens een minder grote hit dan Bohemian Rhapsody, ligt het cynisme er nog wat dikker bovenop: het is een verhaal over racisme gemaakt voor een wit publiek. Het op feiten gebaseerde scenario vertelt over de onverwachte vriendschap tussen een intellectuele Afro-Amerikaanse pianist en zijn Italiaans-Amerikaanse chauffeur, Dr. Don Shirley en Tony ‘Lip’ Vallelonga. Dat de film zich afspeelt in het racistische zuiden van de jaren zestig maakt het een heel specifiek Afro-Amerikaans verhaal, en toch wordt het verteld vanuit Tony’s perspectief. Het zwarte leed, van een man die echt heeft bestaan, wordt gebruikt om betekenis te geven aan het verhaal van de witte hoofdrolspeler.
Dat wringt, dat zie ik ook wel, en tegelijkertijd is het niet alleen begrijpelijk maar misschien zelfs hoopgevend dat er publiek is voor een film die het thema van racisme dan wel versimpelt, maar het tenminste aansnijdt. Misschien is dit de manier waarop we, heel voorzichtig, de antwoorden vinden op de vragen die ons dwarszitten.
In Green Book komen niet alleen zwart en wit samen, maar ook hoge en lage cultuur, soul food en Chopin. De conclusie die de film trekt, nota bene tijdens een verbroederende kerstmaaltijd, is misschien naïef maar daarom niet minder optimistisch: iedereen is gelijk. Op dezelfde manier laat ook Bohemian Rhapsody zien dat tegenstellingen harmonieus kunnen samengaan. In dit geval is het Freddie Mercury zelf, een Brit met een Perzische achtergrond, die oost en west verenigt; het is zijn muziek waarin spierballenrock en theatraal spektakel samengaan met sensitiviteit. Er is iets ontroerends, iets ontegenzeggelijk troostrijks aan de manier waarop Mercury zoveel tegenstrijdigheden herbergt.
Ik ben de laatste die zou beweren dat Green Book en Bohemian Rhapsody geen opportunistische of gemakzuchtige films zijn. En tegelijkertijd is de verontwaardiging over hun Oscar-nominaties minder interessant dan het feit dat ze zo’n breed publiek bedienen met een toon die we vaak denigrerend afdoen als ‘feel good’ maar die je ook gewoon louterend kunt noemen. Deze films geven misschien geen antwoorden op onze morele vragen, maar ze gaan ze ook niet helemaal uit de weg. Ze zijn weliswaar escapistisch, maar laten je toch niet volledig ontsnappen uit de realiteit. Op een verwrongen manier maakt dat ze wel degelijk relevant voor deze tijd.
Hoe kijken we over vijf jaar terug op deze Beste Film-categorie? Welke van deze genomineerde films weerspiegelen 2019 uiteindelijk het best? Het ligt voor de hand om het politiek bewuste Black Panther te noemen, de eerste superheldenfilm die in deze categorie werd genomineerd. Een andere veilige voorspelling is BlacKkKlansman, een nieuw hoogtepunt in het oeuvre van Spike Lee. Maar het is niet heel gek om te denken dat Green Book en Bohemian Rhapsody net zo goed iets zeggen over de tijd waarin we leven, over die constante strijd tussen plezier en schuldgevoel. Dat verdient misschien geen Oscar, maar toch zeker een nominatie.
De Oscars worden op 24 februari uitgereikt. De ceremonie wordt in Nederland vanaf 02.30 uur live uitgezonden door Net5