Op en (via schuifdeuren) tussen die plekken verplaatsen zich neutraal gemaskerde figuren, maximaal zes, dames én heren aanvankelijk. Ogen en lippen zijn in de maskers uitgespaard en bewegen. De teksten worden neutraal gesproken en lijken ingeblikt. Hun gestiek heeft iets weg van reuzenrobots. Ze dragen namen als Rocco, Angel en Brook. De ‘verhalen’ waarvan ze deel uitmaken klinken naar real life soap of boeketromans. Maar dan achterstevoren en ondersteboven verteld. Aan de zijkanten van de mensencarrousel hangen onzichtbare camera’s. Op twee schermen kunnen we zo stukken van het stripverhaal zien aankomen en weer zien verdwijnen. Ergens vlak voor de helft raken de verkledingen op drift en raakt de draaimolen in een hogere versnelling.

Kort daarop kotst iemand de vloer onder. Dat is het signaal voor het tweede deel van de gebeurtenis. Van ver horen we gedruis. Alsof achter de speelvloer iets lawaaierigs of feestelijks gaande is. Alle plekken worden met plastic afgedekt. Alle figuren in de ruimtes worden nu geleidelijk dames. Zwijgende dames. Dames die uit vrijwel alle lichaamsopeningen van alles beginnen uit te poepen, weg te doen vloeien of uit hun buitenste-binnenste te pulken. Ik ben opgegroeid op een kleine boerderij, waar het winterse stalleven van de koeien, en daarmee van ons, een mengeling was van stront, pis, bloed, geboorte en opgeslurpte moederkoeken. Ik ben dus wel wát gewend. Maar deze choreografie van opengesperde vulva’s en kolkend-bloedig golvende lichaamssappen, vermengd met condomige plastics, tissues en andere varianten van het duizend-dingen-doekje, was bij tijd en wijle ook voor mijn maag wat veel van het goeie.

Het geheel vond plaats onder auspiciën van Toneelgroep Oostpool, inzonderheid de legendarische dames Boogaerdt Van der Schoot, met enkele gastactrices (onder wie Nettie Blanken) en onder toezicht van regisseur Susanne Kennedy. In het programma wordt Het Tibetaanse boek van leven en sterven aangehaald. Waarmee ik maar zeggen wil: dit clubje is niet van de straat. Getuige ook het feit dat het erudiete deel van de critici, onder aanroeping van de Franse filosoof Baudrillard, de ‘consistentie van de verwarring’ in Hideous (afschuwwekkende) (wo)men op luide toon heeft aangeprezen.

Het zal allemaal wel. Geen theatrale ontregeling is mij vreemd. Ik ken mijn Bataille. En ik ben verder op de hoogte van het feit dat op het toneel in principe alles mag kan. Ik gun de toneelmakers in kwestie van ganser harte hun menstruele preoccupaties en met maandverbanden omwikkelde bloederigheden. Maar herhaling van ongemakkelijke blikvelden op de menselijke existentie als stijlfiguur, dat is echt nog wel iets anders dan de strontvervelende (excusez le mot in dit verband) repeterende breuken van het zoveelste kwakje doorgekookte andijvie en het zoveelste onsje rooie bietjes dat uit het zoveelste ravijn van een schaamstreek wordt gepulkt en in een pedaalemmer wordt gemikt. Ik vond de voorstelling vooral erg saai, de gedurfdheid vooral would-be en de betekenis vooral mager als een leeggekotste anorexiapatiënt. De meisjes kwamen (vanzelfsprekend) geen applaus halen. Dus hoefde ik gelukkig niet voor de tweede keer binnen één week hardop tegen kunstenaars te roepen: flikker toch op met je flauwekul!


Hideous (wo)men, t/m 15 februari in het land.

beeld: Sanne Peper