Er is van alles aan te merken op het nieuwe regeerakkoord. Het doet moralistisch aan, met opdrachten aan de samenleving, aan burgers en aan gemeenschappen om toch vooral aardig te zijn voor elkaar. Echt politiek is dat niet. Zeggen dat je iets samen moet doen, is geen politiek bedrijven maar preken. Politiek is beslissingen nemen die iets samen doen mogelijk maken. Eén ding kun je dat regeerakkoord niet verwijten. Het is niet populistisch. De aanstaande regering speelt nergens in op platte angsten – angsten voor Europa of grootkapitalisten, voor negers of muzelmannen, voor Dzengis Khan, joden, globalisering, Limburgers, homo’s of vrouwen.
Dat heeft twee voordelen. Het leest prettig. Het ontbreken van populisme maakt ook meteen duidelijk waar de oppositie van dit kabinet zich op zal concentreren. Namelijk niet op het teveel aan verlangen naar saamhorigheid (‘samen werken, samen leven’) maar op dat populistisch gat. De liberale partijen die het verzet tegen het overschot aan gemeenschapszin zouden moeten aanvoeren, zijn in verwarring. Ze mopperen, maar echt indruk maakt het niet. Dat is verklaarbaar. De vvd zit met Rita Verdonk, rechtmatig erfgenaam van ‘de wet van Pim’, want waar Rita komt, komt ruzie. d66 heeft maar drie zetels, en daar is eigenlijk alles mee gezegd. GroenLinks heeft een achterban die nog altijd aanhikt tegen de liberale koers van de partij. Het zal nog wel even duren voor deze clubs weerbaar zijn en verder komen dan de overbekende thema’s zoals ‘de pvda doet aan potverteren’ of ‘de christenen komen aan onze zelfbeschikking’.
Blijven twee partijen over die wel raad weten met het populistisch gat dat de nieuwe regering laat vallen: de clubs van Geert Wilders en Jan Marijnissen. Zij realiseren zich dat hun achterbannen misschien nog meer behoefte aan gemeenschappen en saamhorigheid hebben dan die van cda en PVDA. Wilders en Marijnissen kijken wel link uit om te mopperen op investeringen in scholen, wijken en buurten of op pogingen het gezin te herwaarderen. Hun aandacht gaat naar de instroom van en omgang met nieuwkomers (Wilders) en naar de bestaanszekerheid van de gewone man die onder druk staat door de globalisering (Marijnissen). 21ste-eeuws populisme gaat precies over die twee dingen. Immigranten die ons bedreigen door hun ongeremde toestroom, hun rare gebruiken, hun gewelddadigheid, hun ongebreidelde voortplanting. En het ongebreidelde marktkapitalisme dat plunderend over de wereld trekt, geld van arm naar rijk verplaatsend, topinkomens opdrijvend en minimumlonen omlaag drukkend. Verwacht op die twee angsten de komende jaren flink gehamer.
De afloop is ongewis. De platte angst voor het verdwijnen van banen door ‘de globalisering’ en voor ‘de tsunami van moslims’ lokt eerder kiezers weg bij de pvda dan bij cda of ChristenUnie. Dat is immers de partij die zich zegt in te zetten voor een eerlijke inkomensverdeling en culturele diversiteit. Durven de sociaal-democraten het aan te vertellen dat we een open economie nodig hebben en een open cultuur, sterker nog, dat dit precies de twee dingen zijn die de tot nu toe succesvolle plaats van Nederland in de wereldeconomie bepalen? En dat het handhaven van die openheid offers vergt, maar dat het alternatief – het land dichttimmeren – nog veel vervelender resultaten oplevert? De inzet is niet meer of minder dan het overleven van de partij, want wanneer de SP bij volgende verkiezingen groter wordt dan de PVDA, zullen de gevolgen niet te overzien zijn. Het regeerakkoord heeft gelijk: ‘We leven in dynamische tijden.’