Terecht natuurlijk dat Flaubert en anderen hem daarom uitlachten. Maar Zola verdedigde zich: dat woord ‘naturalisme’, ja, daar lachte hij zelf ook om, maar het publiek gelooft pas dat het om iets nieuws gaat als het een naam heeft. En hij als broodschrijver, zonder rijke relaties of erfenis, moest nou eenmaal verkopen. Hij wenste trouwens wel onderscheid te maken tussen de krante-artikelen waarin hij zijn ideeën uitdroeg en zijn scheppende werk. Want alleen op dat laatste moest men hem beoordelen. En Flaubert deed dat. ZOLA IS ALS prozaïst begonnen met korte verhalen in de trant van Poe en Hoffmann: hij was van meet af aan een angstkunstenaar. Hij was bang voor armoede, om levend begraven te worden (letterlijk en figuurlijk: in een kantoorbaan), bang voor de dood, voor anderen, voor seks, enzovoort. Misschien was hij wel het meest bang voor zijn eigen tomeloze kracht waarin woede en weerzin samenvallen. De Goncourts noteerden in hun dagboek dat hij ‘al met al een ongrijpbaar, ondoorgrondelijk en ingewikkeld karakter (is), vol verdriet, angst, onzekerheid en twijfel’. Net een gewoon mens dus. En zulke gewone mensen kom je ook tegen in zijn boeken. Thérèse Raquin bijvoorbeeld. Zij is de heldin van de roman waarmee Zola, 25 jaar oud, naam maakte. Het is het verhaal van een jonge, getrouwde vrouw die een saai burgerleven leidt met haar sukkelige man en zijn inwonende moeder. Thérèse gaat een gepassioneerde verhouding aan met huisvriend Laurent, een klaplopende schilder die uit is op het geld van de oude vrouw. Samen brengen ze de wettige echtgenoot om het leven tijdens een roeitochtje bij een restaurant. Het is een mooie scène met een venijnig slot. Zoals gebruikelijk, schrijft Zola scherpzinnig, waren er onder de andere roeiers aldaar wel een paar die het ‘ongeluk’ graag hadden gezien en die geven in geuren en kleuren een ooggetuigenverslag - om zich vervolgens te ontfermen over het avondmaal van het slachtoffer. Zo wordt iedereen in dit boek onbarmhartig op zijn nummer gezet (de collega’s van het slachtoffer zijn ‘ronduit trots’ dat een van hen verdronken is). Wat volgt zijn geweldige passages - een Céline waardig - van de moordenaar die op zoek gaat naar het lijk van de drenkeling in het lijkenhuis. (Laurent raakt opgewonden van opgebaarde vrouwen, en jonge mannen ‘hebben er hun eerste maîtresse’.) De verhouding tussen Thérèse en Laurent is voorgoed getroebleerd: ‘De misdaad had hun zo'n intens genot verschaft dat hun omhelzingen hen plotseling tegenstonden, deden walgen.’ Ze krijgen spijt, last van wroeging, maar alleen omdat ze het zichzelf zo moeilijk hebben gemaakt. En ze weten zich daarbij tot elkaar veroordeeld. Laurent, nog steeds uit op het geld van het oudje, trekt bij haar en Thérèse in. De oude vrouw vindt het best: dan is ze tenminste verzekerd van gezelschap en verzorging. Van hun kant is het paar blij met haar aanwezigheid die voor wat afleiding zorgt. Als de oude vrouw verlamd raakt omringen ze haar daarom met alle zorg. Zo staat bij iedereen het eigenbelang voorop. Intussen werken de nieuwe echtelieden elkaar op de zenuwen. Als de oude vrouw ten slotte alleen nog haar ogen kan bewegen, zijn de uitbarstingen van haat tussen de vroegere geliefden nog slechts een middel om hun zenuwen te verdoven. Ze kunnen alleen nog slapen als hij haar afgeranseld heeft. Tijdens een van die vreselijke ruzies verneemt de oude moeder de gruwelijke ware toedracht en moet haar ontzetting verbijten. Uiteindelijk zit er voor de vroegere geliefden niets anders op dan een gezamenlijke zelfmoord: het oudje blijft elf uur lang stijf en stil op hen neerkijken ‘en kon er maar niet genoeg van krijgen ze met ogen vol haat te vermorzelen’. RAQUIN WORDT wel gezien als de eerste naturalistische roman, maar op een paar kleine fragmenten na merk je daar gelukkig niets van. Bij Zola tellen de ideeën niet, hij was geen denker maar een doener. Het is een meeslepende, huiveringwekkende, ja barbaarse vertelling die overtuigt van begin tot eind. De geweldige spanning is goed gedoseerd. Zola maakt uitputtend gebruik van het beperkte aantal personages en de geringe verwikkelingen. Een geweldig voorbeeld van huiskamerrealisme (en slaapkamersurrealisme). Maar de kritiek reageert kleingeestig. Saint-Beuve vindt de schildering te rembrandtiek, niet realistisch genoeg. Hij kent het straatje waar het zich allemaal afspeelt toevallig en de beschrijving ‘klopt niet’. Hippolyte Taine vindt het boek te beklemmend: Zola biedt de lezers geen uitweg en daarom keren ze zich tegen hem. En hoewel er geen onvertogen woord in valt beschouwen de meeste critici het als ordinaire pornografie. Thérèse Raquin wordt een schandaalsucces. In het voorwoord bij de tweede druk verdedigt Zola zich tegen deze aanvallen. ‘Ik weet niet of mijn roman immoreel is, al moet ik bekennen dat ik nooit moeite heb gedaan om hem enigszins te kuisen.’ Hij vergelijkt zichzelf met een ontleedkundige die volkomen is opgegaan in de menselijke verdorvenheid. ‘Ik heb eenvoudig op twee levende lichamen het ontledende onderzoek uitgevoerd dat chirurgen op lijken verrichten.’ Thérèse en Laurent ‘zijn niets anders dan dieren in mensengedaante. (…) De ziel speelt hierbij geen enkele rol, dat geef ik grif toe, want dat was ook mijn opzet.’ Als materialist geloofde Zola niet in zoiets als de ziel. Hij schreef het boek met ‘hart en vlees’. Daarom zijn ook zijn personages robotten van vlees en bloed. Deze jonge, brutale Zola beschreef het verstand ontbloot van alle menselijke waardigheid. Het is porno van de geest. Genieten dus.
Porno van de geest
SUBTIEL WAS HIJ niet, Emile Zola. Noch als persoon, noch als schrijver. Hij dacht rechtlijnig, vrat als een zwijn en werkte als een buffel. Toch had hij enorme bewondering voor de precieuze werken van de gebroeders Goncourt en voor Flaubert - ook een bruut, maar een die zich geweld aandeed om in zijn roman Madame Bovary de kleinste gevoelssubtiliteiten even haarscherp als ironisch te analyseren. Maar eigenlijk had Zola meer op met een reus als Balzac (‘Wat een kerel!’), in wiens voetsporen hij trad met zijn eigen omvangrijke romanserie: Les Rougon-Macquart. Ambitieus als Zola was wilde hij zijn grote voorbeeld overtreffen in de brede schildering van de maatschappij door het gamma aan menselijke drijfveren, het onderwerp van Balzac, wetenschappelijk te funderen. Te verklaren zelfs met het bekende rijtje van erfelijkheid, milieu en omstandigheden: de theorie van het naturalisme.
www.groene.nl/1999/27