In zijn werkkamer staat een kast van een synthesizer in aanbouw, zo’n fossiel ogende knoppen- en dradenkist waarop toetsenvirtuozen van symfonische rockbands in de jaren zeventig hun elektronische magie bedreven. Zoiets is het, knikt hij: een modulaire analoge synthesizer, waarvan de losse klankmodules in een moederkast – Patches, naar patchwork – met kabels aan elkaar worden gekoppeld. De techniek genereert betoverende vintage-klanken die je nooit uit een moderne digitale synthesizer krijgt, vandaar. De moeizame bediening neemt hij graag voor lief. ‘Ik werd redelijk moedeloos van die lange sessies voor het beeldscherm, had behoefte aan een nieuwe interface. Dat tactiele aspect van een modulaire synthesizer is heel fijn, aan echte knoppen draaien en kabels steken om modules te koppelen. Dat dwingt me op een bepaalde manier om terug te gaan naar de oorsprong van klank.’

Hij vond zijn oermachine niet op Marktplaats. Van der Aa bouwde hem zelf. En hij gaat hem gebruiken ook, de met zijn leraar Louis Andriessen meest befaamde levende Nederlandse componist, die in de popmuziek begon en ooit klankregistratie studeerde in Den Haag. De techniek is zijn thuishaven.

De eerste synthesizermissie is zijn laatste grote muziektheaterwerk Sunken Garden, dat bij de première vorig jaar in Londen controverses opriep die de voornamelijk bejubelde componist niet van zijn stuk brachten. In Sunken Garden speelde hij samen met zijn librettist, romancier David Mitchell, wel op erg veel borden tegelijk, moest hij vaststellen. ‘David schreef een heel ambitieus libretto met veel verhaallijnen die door elkaar lopen, je moet bijna zijn boek gelezen hebben om sommige backstories te begrijpen, daar moeten we meer helderheid in brengen. Verder is het stuk in ieder geval een kwartier te lang, dat voel je ook aan het publiek. Het probleem is niet alleen de lengte, ook de dramaturgie, een boog die net niet helemaal gehaald wordt. Maar dat merk je pas als je in de zaal zit.’ Revisies zijn bij hem niets ongewoons; ook zijn vorige grote opera After Life belandde na de première op de snijtafel. Theater is nu eenmaal work in progress, zien wat werkt en wat niet. Daarom staat die synthesizer er niet voor het mooi. ‘Er is in Sunken Garden één belangrijke scène die ik helemaal elektronisch ga maken, wat een behoorlijk radicale ingreep is – het is nu gewoon orkest en elektronica – en daar wil ik dit apparaat voor het eerst prominent inzetten.’

Zijn Vioolconcert, dat Janine Jansen deze week in Amsterdam ten doop houdt met het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Vladimir Jurowski, beweegt zich speels zingend en swingend, dromend en ratelend in een proces van permanente transformatie in de vrije zone tussen westerse muziektraditie en een bijna-popcultuur. Geabstraheerd en toch voelbaar. Die muzikanteske ondubbelzinnigheid is nieuw in dit oeuvre. Eerdere concerten van Van der Aa waren het altijd tussen haakjes. Up-Close (2010) voor cello, strijkorkest en film is een celloconcert, maar geen celloconcert. Met stormachtige intensiteit verschuift de aandacht van de virtuoze solopartij naar de geheimzinnige verbanden tussen celliste Sol Gabetta en de in paniek vluchtende oude vrouw op het witte doek. Wie is ze? Een alter ego van de speelster, even voelbaar onder hoogspanning? Voor wie of wat is ze op de loop? Welk noodsignaal probeert ze door te seinen met het wonderlijke apparaat dat ze in een verlaten boshuis aan de praat probeert te krijgen? Je hoeft de antwoorden niet te kennen. De spanning steekt in de onpeilbare exactheid van de parallellen tussen klank en beeld. Die raadselachtige chemie van multimediaal versleutelde betekenislagen – dat is Van der Aa.

Zijn tweede proeve in het genre vindt Van der Aa zelf wel ‘een echt concert’. Maar ook in Hysteresis (2013) voor klarinet, ensemble en soundtrack dient het concertante element als draagvlak voor een klankonderzoek op het snijvlak van analoog en digitaal, van klinkende actualiteit en de verwerkte herinneringen die het materiaal als drager van zijn muzikale wordingsgeschiedenis in zich opslaat.

Voor Van der Aa is dit concert geabstraheerd muziektheater met een spelend personage als middelpunt

Het zijn thema’s en strategieën die Van der Aa als componist annex filmmaker/-regisseur eerder verkende in de reeks multimediale werken die hem internationale roem brachten, van het monodrama One (2002) tot de opera’s After Life (2005-2006) en Sunken Garden (2011-2012). Daarenboven ging het bij Van der Aa altijd over identiteit: ofwel die van de klank, met elektroakoestische middelen gedeconstrueerd en verknipt tot object van diagnostische verwondering; of die van individuen, zoekend naar bewustzijn zwevend tussen schijn en wezen, als in Up-Close opgesplitst in ik en alter ego, beeld en tegenbeeld. Tot nu toe.

Het grote, driedelige vioolconcert lijkt een generale pauze in die lijn van denken. Geen video, geen elektronica, geen conceptuele vertrekpunten; doorbloede muziek met de dramaturgische spanwijdte van grote vioolconcerten. ‘Het lijkt inderdaad een gewoon vioolconcert’, erkent Van der Aa. ‘Een vehikel om een ster te laten schitteren en virtuositeit ten toon te stellen.’ In zekere zin is het dat ook. Hij schreef vanuit het instrument en weerstond de verleiding dat naturel met ongebruikelijke speeltechnieken en technische middelen aan te tasten. ‘Ik vond dat het om de viool moest gaan en dat ik dat verhaal met een relatief normale orkestbezetting moest kunnen vertellen.’ Hij heeft zijn synthesizers, camera’s en laptop niet gemist: ‘Ik heb de kleuren kunnen maken die ik wilde.’

Maar er is wel een personage. Hij blijft het herhalen: alles draait om Janine. ‘Dit is mijn portret van haar.’ Van der Aa noemt haar ‘de protagoniste’ van het werk, alsof hij over een actrice spreekt. Hij heeft haar bijna als een bioloog geobserveerd. ‘Ik heb haar de laatste twee jaar veel live gehoord, haar intensief op YouTube bekeken en gezien dat er los van haar waanzinnige techniek en muzikaliteit iets ongelooflijk theatraals aan haar kleeft. Als zij in het Concertgebouw de trap afdaalt, gebeurt er iets.’

Die ervaring heeft zijn weg gevonden in het stuk met zijn opera-achtige, lichamelijke beweeglijkheid, waaraan de drie percussionisten met hun uitgebreide slagwerkinstrumentarium en de haast elektronisch strak pulserende strijkers het hunne bijdragen. Voor Van der Aa is dit concert geabstraheerd muziektheater met een spelend personage als middelpunt. Haar drive werd zijn thema. Hij onderzocht wat hij haar ‘muzikale dna’ noemt, de unieke eigenschappen van haar spel. ‘Ik heb steeds gedacht aan de fysieke consequenties van de noten die ze speelt, het overslaan van die energie op het grotere geheel.’ En dat uitgangspunt werd bepalend voor het concertante verkeer tussen soliste en orkest. ‘Als snelle loopjes van de solopartij worden overgenomen door het orkest gebeurt dat letterlijk in haar nabijheid – bijvoorbeeld door de eerste cellist direct rechts van haar, die ik samen met Janine en de eerste concertmeester in het middendeel een klein trio binnen het orkest laat vormen. Deels om het doorzichtig te houden waar ik Janine groot wil neerzetten, deels om de toeschouwers die energiestroom tussen spelers theatraal te laten ervaren.’

‘Ik heb gezien dat er los van haar waanzinnige techniek en muzikaliteit iets ongelooflijk theatraals aan Janine kleeft’

Janine, zegt hij, ‘kan dingen die je niet zo snel terugvindt bij andere spelers. Dat heeft met kracht te maken, het vermogen om in passages waar ze haar hele lichaam voor moet inzetten een soort percussiviteit aan lyriek te koppelen. Dat zijn polen die vaak wringen maar bij haar dus niet. Mensen die iets heel goed kunnen, een voetballer als Arjen Robben bijvoorbeeld, staan zo boven de techniek dat ze onder hoogspanning ruimte overhouden voor de geniale momenten.’ Dat hoort hij bij Janine ook zo. ‘Die noten, daar komt op de moeilijkste momenten nog iets bij waar het bij iemand anders ophoudt, iets theatraals dat overslaat naar het publiek. Ze doet dat uit een soort fysiek-biologische noodzaak die ik herken, want dat is componeren voor mij ook.’

Gaandeweg ontdekte Van der Aa dat zijn concert veel minder breek- of keerpunt is dan hij bevroedde. Dit is Van der Aa unplugged, met digitale stijlfiguren in een analoge gedaante. De instrumentatie doet soms denken aan de klankmontages in zijn elektroakoestische stukken. ‘Wat ik eerder met tape deed, doe ik nu met vier hoorns. Het opeens afkappen van het orkest en het dan een andere strijkersgroep laten afmaken, vrij rigide zonder vibrato, geeft zo’n cut-achtig effect dat je ook op mijn soundtracks hoort. In de partituur ogen de razende solopartijen in met name de finale als synthesizerachtig oscillerende patronen. Ook aan de manier waarop ik slagwerk gebruik, merkte ik dat veel materiaal in dit stuk elektronisch gedacht is.’

Hij heeft nu concerten voor cello, klarinet en viool gecomponeerd. Klopt het dat hij bij voorkeur voor melodie-instrumenten schrijft? ‘Ja. Ik zou op dit moment geen ideeën hebben voor een pianoconcert. Misschien een synthesizerconcert, aan iets met Hammondorgel heb ik ook wel eens gedacht.’ Maar voorlopig trekt hij liever lijnen. Het voelt natuurlijker. ‘Daarom vind ik zangers ook zo fijn: ik denk toch steeds meer in melodieën, in een soort meerlagige lineariteit.’ Ook in dat opzicht volgt dit concert binnen de marges van het genre zijn traject; een stuk dat ‘met één been in de viooltraditie staat’, die hij kon noch wilde negeren, ‘en tegelijkertijd mijn eigen commentaar daarop zou kunnen zijn’. ‘Ik had geen zin in emmers noten zonder enige noodzaak. Dus ik dacht – en dat is wat je in het tweede deel hoort: ik ga gewoon blokvormige akkoorden maken met een melodie eroverheen. Ik doe het niet overal, soms is de zetting polyfoner, maar waar de melodie komt klinkt hij onverbloemd. Dat is soms heel direct misschien, maar ik denk dat Janine daar iets mee gaat doen waardoor de luisteraar begrijpt waarom ik het zo heb opgeschreven.’

Opgeschreven met de onbevangenheid waarvoor hij, zegt hij, tien jaar geleden misschien was teruggeschrokken. ‘Ik ben tevreden over hoe complexere ritmiek en strakke puls in het stuk van perspectief wisselen.’ De jonge luisteraars die hij massaal bij Sunken Garden zag zullen die puls herkennen, denkt hij. Dat is hun wereld, en de zijne, zijn vingerwijzing naar ‘de taal van nu, de hartslag van de tijd’.


Het Vioolconcert, 6 november wereldpremière in het Concertgebouw, daarna nog 7 november Concertgebouw, 8 november Essen (Duitsland) en 4 december Bergen (Noorwegen)


Beeld: (1) Janine Jansen tijdens een repetitie (Stijn Rademaker / HH). (2) Michel van der Aa (Bram Budel / HH).