Amerika helpen!!

Op de terugweg van Atlanta naar Amsterdam zaten wij met een zware delegatie uit Louisiana in het vliegtuig. Senatoren en mevrouw de gouverneur waren op weg naar Düsseldorf om een grote order van Thyssen Staal binnen te slepen. Inmiddels ging het alleen nog tussen Alabama en Louisiana, zo vertelden gouverneur Kathleen Blanco en senator Francis Heitmeier mij. Een kronkel in mijn hoofd bracht mij op de walgelijke gedachte van Idols: de afvalrace.

Ze moeten ploeteren in Louisiana, hadden nog nooit van Ayaan Hirsi Ali gehoord en waren blij met the turnover in Washington. Door de oorlog in Irak was er geen aandacht voor deze, door een onmetelijke natuurramp getroffen, staat. Nu druppelden de dollars dan mondjesmaat binnen, maar nog niet van harte.

Technologische knowhow, zoals van de Nederlanders, kost geld. Veel geld. Wij vergeten rampgebieden als Louisiana. Maar als Hofland het heeft over ‘Amerika helpen’ (De Groene Amsterdammer, 23 maart), dan denk ik meteen aan Alabama en Louisiana, die letterlijk en figuurlijk zijn verzopen. Het is echt armoe troef.

Vorige week kreeg ik een brief van de senator waarin hij ons zijn hulp aanbood indien wij naar Louisiana zouden komen. Hij had ons namelijk uitgenodigd.

Dat is de omgekeerde wereld en het maakte mij heel humble. Wederom zeg ik: de VS reiken verder dan New York of Washington. De VS zijn Verenigde Staten, waar ontzettend veel problemen zijn die overschaduwd worden door de oorlog in een niet-Amerikaanse staat: Irak.

ELLEN FRIMA, Amsterdam

Opheffer

Al geruime tijd heb ik naar tevredenheid een abonnement op uw blad. Tot voor enige jaren las ik vaak als eerste de prikkelende columns van Opheffer. Mijn enthousiasme voor deze columns is wat getemperd de afgelopen maanden (jaren) en dit heeft vooral te maken met de onderwerpkeuze van uw gewaardeerde columnist. Ik heb alle begrip voor het feit dat Opheffer in Theo van Gogh een goede vriend heeft verloren en daarbij stil wenst te staan. Ook loop ik niet weg voor het gegeven dat zijn dood voor de samenleving een schok is geweest en van zekere invloed op het integratiedebat en het debat over de vrijheid van meningsuiting in Nederland en, wellicht iets sterker, in Amsterdam. Dat rechtvaardigt meer dan één column over dit onderwerp. Mijn indruk is echter dat Opheffer vanaf 2 november 2004 praktisch iedere week twee kolommen lang de gelegenheid te baat neemt om over Theo, Mohammed, de vrienden van Theo, het onbegrip in de samenleving voor de vrienden van Theo en de steeds verder naar de afgrond glijdende samenleving vanwege het gebrek aan aandacht voor Theo te schrijven.

Men kan het hiermee eens zijn of niet, maar mijn kritiek is dat Opheffer op dit punt niets nieuws meer schrijft. Dit moet toch ook de redactie zijn opgevallen. Ik heb respect voor persoonlijk verdriet, maar geen enkele Nederlander krijgt iedere week de ruimte dit verdriet voor de ganse bevolking (althans het lezerspubliek van De Groene Amsterdammer) van zich af te schrijven. Het voor het maatschappelijk debat relevante standpunt heeft Opheffer inmiddels wel gemaakt. Naar ik hoop richt Opheffer zijn (gelukkig scherpe) pijlen in de toekomst wat meer op andere onderwerpen.

MARTIJN VAN KOGELENBERG, Leiden