Opheffer (1)
Tot voor kort las ik met genoegen de column van Opheffer. Opeens zijn zijn stijl en onderwerpkeuze drastisch veranderd. Ik vind dat de kwaliteit achteruit is gehold. Daarom zou de redactie, zo lijkt mij, kunnen besluiten de column te stoppen. Echter, Opheffer lijkt te willen beweren dat er censuur is in Nederland. Als u ingrijpt, wordt hij bevestigd in zijn gelijk. Zoals in het bedrijfsleven telkens sprake is van «win-win»-situaties, lijkt uw redactie voor een «lose-lose»-situatie te staan.
THEO VAN DEN BOGAARD, Amsterdam
Opheffer (2)
De bijdrage van Opheffer in De Groene Amsterdammer van 19 november 2004 eindigt met onder meer deze zin: «Ik heb een gore smaak in mijn mond.» Klopt, uit het stukje stijgt slechte adem op. Voorbeelden: «laffe slapjanus», «walgelijk om te aanschouwen», «laf gezemel», «enge lapzwansen», «schop onder zn (Thom de Graafs) hol», «het kabinet lam en impotent», «te walgelijk voor woorden» (twee en een halve kolom!). Opheffer zegt dat hij is opgevoed om tegen het fascisme te vechten. Hij is waarschijnlijk geen fascist, al schreef J.B. Charles indertijd al dat er in ieder van ons een klein fascistje schuilt. Maar hij gebruikt wel fascistentaal!
Wijselijk noemt De Groene Amsterdammer een van zijn rubrieken Dichters en Denkers. Opheffer is het levende bewijs dat die twee categorieën niet congruent zijn. Of Donner moet «opduvelen» laat ik in het midden. Maar van mij mag Opheffer zich opheffen.
GERT MULDER, Lievelde
Opheffer (3)
Ik begrijp dat de ultieme vrijheid van meningsuiting schelden is. Wie het heeft over fatsoen is per definitie burgerlijk en benepen en een angsthaas. De achtjarige jongetjes op een schoolplein in Rotterdam hebben dat goed begrepen. Theo was hun rol model. Ze schelden kinderen waarvan de ouders mogelijk moslim zijn uit voor geiten neukers. De uitgescholden kinderen werden getroost, de jongens gingen vrijuit. Overigens getuigt het stuk van Theodor wel van een erg beperkte analyse van het stuk van Bas Heijne van 2 december 2004 in NRC Handelsblad, maar ja, waarschijnlijk was het uitschelden het belangrijkste.
ELSE VAN SCHUIL, Rotterdam
Gymnasium
Het artikel van Piet Gerbrandy (in De Groene Amsterdammer van 3 december 2004) heb ik met belangstelling gelezen. Toch meen ik dat het teleurgestelde docentenperspectief het verhaal wel erg heeft gekleurd, zoals Piet Gerbrandy in het begin van zijn artikel ook zelf wel erkent.
Dit jaar heb ik een vooronderzoek gedaan op vijf scholen naar het vak klassieke culturele vorming. Dit vak wordt aan diezelfde leerlingen gegeven. Hierbij kwamen directies, docenten en leerlingen zelf uitgebreid aan het woord. Het aardige is dat vooral de «learner reports» van de leerlingen (waarin zij opschreven wat zij over de wereld en over zichzelf hadden ontdekt/geleerd bij KCV) een volstrekt ander beeld opleverde. Het zou een aardig tegenwicht gevormd hebben tegen dit gebrom.
RENÉE VAN MEURS, Amsterdam