BORIS RYZJI
Een jonge dood van de maker, liefst gewelddadig en door zelfmoord, wordt gemakkelijk onderdeel van ons beeld van het kunstwerk. Je kunt daarmee op uiteenlopende wijze omgaan. Bijvoorbeeld: beweren dat alles in dat leven en dat oeuvre vooruitwees naar die dood. Of: met geen woord reppen van die dood. Als Janita Monna vindt dat Boris Ryzji’s poëzie ertoe doet (De Groene Amsterdammer, 28 november) en dat zijn dood ertoe doet, en zijn leven, en dat die dingen bijzonder zijn, dan is het jammer dat ze ermee eindigt hem te stereotyperen als ‘een authentiek omvallende Rus’, met of zonder knipoog.
MAGHIEL VAN CREVEL, via e-mail
HEERLIJK
Als niet-academicus bevind ik mij op mijn werkplek vaker dan mij lief is in een veld van onwetende dan wel ongeïnteresseerde of slecht geïnformeerde doch ook zeer plezierige mensen. Wat kan ik mijn hart ophalen bij het lezen van De Groene! Heerlijk om zonder taalfouten gesteund, tegengesproken of genuanceerd te worden in mijn meningen en ideeën. Met name Koen Kleijn vind ik vaak treffend. Een groot compliment voor jullie heldere kijk op zaken.
Komt Menno Hurenkamp nog terug?
BORGHILD SMIT
GOLVEN VAN MORELE PANIEK
In zijn artikel ‘Golven van morele paniek’ (De Groene Amsterdammer, 28 november) schrijft Aart Brouwer over de documentaire Sex Sells en over de reacties die deze film opriep bij politici en feministen. Mijns inziens maakt Brouwer door zijn haast om beide groepen te veroordelen in zijn artikel een aantal cruciale denkfouten, waardoor enkele vitale argumenten in deze discussie uit het zicht verdwijnen.
Zo suggereert Brouwer dat het feministen alleen te doen is om de schaarse gevallen waarin een jonge vrouw compleet ‘kapotgeneukt’ is, of om de zogenoemde ‘ruilseks’ (meisjes die seks hebben met een jongen in ruil voor een Breezer of hamburger), terwijl het mensen als Myrthe Hilkens en Ingeborg Beugel volgens mij veeleer om de algemene houding van jongeren ten aanzien van seks gaat.
Ruilseks en kapotgeneukte vagina’s zijn inderdaad een exces, maar veel tieners leren alleen nog over seks via de televisie of via porno op het internet. Het beeld dat jongeren hierdoor van seks krijgen, is niet alleen eendimensionaal maar ook vrouwonvriendelijk. Natuurlijk betekent dit niet dat jongens en meisjes door het zien van deze beelden allemaal denken dat het normaal is om iemand kapot te neuken of om kapotgeneukt te worden, maar veel jongeren denken wel dat er voor vrouwen geen enkele vorm van voorspel nodig is om van seks te kunnen genieten, en dat alle meisjes het heerlijk vinden als jongens op hun gezicht klaarkomen.
Dat er helaas nog veel mis gaat tijdens seks blijkt uit een Rutgers Nisso-onderzoek uit 2005, waaruit naar voren komt dat 57 procent van de ondervraagde meisjes ‘wel eens of vaker pijn heeft bij het vrijen’ (Opzij, november), en dat bijna één op de vijf meisjes aangeeft wel eens tot seks gedwongen te zijn. Door alleen in te zoomen op de excessen kan Brouwer de indruk wekken dat de vrouwen die hiervoor aandacht vragen ofwel hysterische paniekvogeltjes zijn ofwel dat zij over de rug van onschuldige tieners in hun eigen voordeel machtspolitiek bedrijven. Akelig.
Het tweede argument waarmee Brouwer zijn betoog fundeert, is dat het seksuele gedrag waarover politici en feministen nu vallen al zo oud is als de geschreven geschiedenis. Dit is een bijzonder slechte rechtvaardiging voor het gedogen van dergelijke seks: dat iets altijd zo geweest is wil helemaal niet zeggen dat het daarom ook maar zo moet blijven.
Een laatste aanmerking die ik wil maken betreft Brouwers keuze om als enige voorbeeld van een jonge vrouw met vrije seksuele moraal Louis Paul Boons Mieke Maaike te noemen. Veelzeggend dat Brouwer kennelijk alleen een fictieve vrouw als voorbeeld kan bedenken, ook nog eens bedacht door een man. Geloven in de echtheid van een literair personage verschilt niet bijzonder veel van geloven dat de vrouwen in pornofilms echte vrouwen zijn. Wellicht is Brouwer meer beïnvloed door onze geseksualiseerde samenleving dan hij wil doen voorkomen.
FLEUR KIEF