Tariq Ramadan
Machteld Allan wil Tariq Ramadans ‘onwetenschappelijke behandeling van de bronnen’ van de islam aan de kaak stellen (De Groene Amsterdammer, 24 april). Maar met het voorbeeld dat zij geeft, slaat zij de plank mis. Zij verwijt hem dat hij het voorstelt alsof Mohammed onder de joden in Khaybar, een landbouwoase ten noorden van Medina die door Mohammed werd ingenomen, geen doden maakte, terwijl hij volgens haar daar juist een slachtpartij aanrichtte. De joden aldaar werden deels verbannen, deels schatplichtig gemaakt, echter niet gedood zoals dat eerder in Medina gebeurde. Allan herhaalt haar fout uit de behoefte Khaybar nog zwarter voor te stellen. Ze wil namelijk naar de actualiteit van de leus ‘Khaybar, Khaybar, o joden, het leger van Mohammed komt terug’, een kreet vanuit de moskee van sommige Marokkanen bij Palestina-demonstraties.
Zij verwijt Tariq Ramadan en mij de historische feiten wat te hebben willen verfraaien: ‘de joden hoeven niet dood, ze hoeven alleen maar te vertrekken uit Palestina’. Zij voegt eraan toe dat Ramadan ooit had gezegd ‘dat hij niks tegen Israël had, behalve tegen het feit dat het een joodse staat was’. Blijkbaar verstaat zij onder ‘joodse staat’ een soort groot Khaybar. Dat het begrip ‘joodse staat’ ernstige discriminatie inhoudt komt niet in haar op. Het ontstaan ervan ging gepaard met het gedwongen ‘vertrek’ van ruim de helft van de Palestijnen. Hun recht op terugkeer wordt hun al 61 jaar ontzegd, terwijl joodse immigranten automatisch de Israëlische nationaliteit verkrijgen. Ook de Palestijnse minderheid in Israël wordt gediscrimineerd. Wie verdraait hier de feiten dus? De opkomst van Hamas is het gevolg van de uitzichtloosheid van de Palestijnen tegenover 41 jaar bezetting en systematische ontkenning van hun recht op terugkeer en gelijke behandeling. De meeste Palestijnen zijn echt geen voorstanders van een islamitische staat. Wie Hamas wil bestrijden moet niet de duivel met Beëlzebub willen verjagen, maar kan beter het onrecht bestrijden waar Hamas het product van is. Daarover horen wij Allan niet.
KEES WAGTENDONK, Amstelveen
Arnon Grunberg
Het vileine stuk van Henk Broers (De Groene Amsterdammer, 8 mei) was een heerlijkheid. Arnon Grunberg kan het eenvoudigweg niet, maar recensenten noch lezers wensen dat in te zien. Zodra een schrijver eenmaal tot schrijfgod is gebombardeerd, wordt het lastig hem van zijn voetstuk te halen. Na vier keer aan Blauwe maandagen te zijn begonnen, gaf ik het en hem op: dit was niks, kon niks worden en zou niks blijven ook. Schrijfstijl heeft wat dat betreft veel weg van schilderstijl: boek of doek, je valt er voor of deinst er voor terug.
Ik beproefde opeenvolgende werken, maar hopeloos grasduinend naar fragmenten die me vast konden houden, gaf ik het op. Broers’ analyse heeft me van mijn intuïtieve gelijk overtuigd. Alleen zijn opsomming al van Grunbergs herhalingszucht laat zien dat hij schrijft volgens het adagium ‘Show and tell, again and again and again’. Wat dat betreft lijkt-ie verdomde veel op tv-persoonlijkheid Paul de Leeuw. Beiden hoef je maar één keer te zien/lezen om te weten dat zij niets te bieden hebben wat ook maar enigszins de moeite waard is. Ik dank u hartelijk voor de munitie die u geleverd hebt om de grunbergiaanse idolatrie voor eens en voor altijd af te kunnen schieten.
VICTOR CREBOLDER, Den Bosch