Ali B.
In zijn artikel Het tragische lot van Ali B. (in De Groene Amsterdammer van 7 oktober) veegt Bas van Putten de vloer aan met orkesten die populaire sterren als Ali B. zouden misbruiken om meer jongeren naar hun concerten te lokken. Daarmee maken ze volgens Van Putten goede sier bij subsidiënten, die de drempels tot het concertbezoek drastisch willen verlagen. Als voorbeeld neemt hij het jaarlijkse Concert by the Sea, het traditionele zomerconcert op de boulevard van Scheveningen, waar het Residentie Orkest op treedt met een licht programma.
Jammer genoeg gaat Van Putten hier voorbij aan de intenties van het Residentie Orkest. Het orkest gebruikt voor dit soort populaire optredens al jaren dezelfde formule. Het probeert bij bepaalde concerten een fusie tot stand te brengen tussen de «lichte»en de «klassieke» muziek. Het Concert by the Sea is hiervoor heel geschikt.
Ditmaal was Ali B. de solist, op grootse wijze «neergelaten» uit zijn hoogwerker. De boulevard stond zoals altijd vol mensen.
Het Residentie Orkest is niet alleen bezig met een Marokkaanse rapper, maar heeft al enige malen met veel succes ook een Turks concert georganiseerd. Vorig jaar trad het samen met het Nederlands Danstheater op in Synenergy. Belangrijk onderdeel was nieuw gecomponeerde muziek, die voor een groot deel gebaseerd was op ritmes van de Aboriginals uit Australië. Opnieuw een doorslaand succes.
Gelukkig zijn orkesten als het Residentie Orkest niet doof voor de nieuwe tijd met zijn nieuwe omstandigheden. De helft van de Haagse bevolking is buitenlands. Dan kun je als orkest niet eeuwig doorgaan met uitsluitend Beet hoven, Mozart of Mahler. Dan zoek je naar nieuwe vormen, naar nieuwe artistieke standaarden.
Dat heeft niets te maken met zendingsdrang of opportunisme, maar gewoon met respect voor de andere helft van de bevolking.
ELS DE BOER, Den Haag
Paradise Now
Gawie Keyser schrijft (in De Groene Amsterdammer van 30 september) jubelend over filmmaker Abu-Assad, die zelfmoordaanslagen «een uitermate menselijke reactie op een extreme situatie» noemt. Hij besluit de lofzang over zijn film Paradise Now met: «Het bewijs dat Hany Abu-Assad gelijk heeft, hoe politiek geïnspireerd zijn antwoord ook lijkt, is ontegenzeglijk aanwezig in zijn kunstwerk, de film Paradise Now.»
Ik had een heel ander gevoel toen ik de film zag. Dat Paradise Now vol staat met clichés en stereotypen (de Israëliërs worden zonder uitzondering geportretteerd als meedogenloze schurken en alle Palestijnen als slachtoffers) valt de filmmaker niet te verwijten. Het is immers zijn subjectieve beleving. Maar door geen nuances aan te brengen wordt Abu-Assads relaas voor de ge middelde kijker minder levensecht en dus geloofwaardig. Dat is jammer, want de film heeft heel wat te zeggen: de ellende van zowel Palestijnse als Israëlische slachtoffers verdient het oprecht in kaart gebracht te worden.
Keyser noemt Paradise Now een kunstwerk, maar de film is zo plat als een dubbeltje en heeft al le eigenschappen van propaganda. En zelfs daarin is Abu-Assad niet geslaagd. Dat hij karikaturen van beide volken maakt, komt óók de Palestijnen ten nadele: door terrorisme te verbeelden als een menselijke en begrijpbare reactie maakt hij de Palestijnen die terrorisme verafschuwen en afzweren onzichtbaar. Met zon vriend hebben de Palestijnen geen vijanden meer nodig.
GIDEON QUERIDO VAN FRANK, Amsterdam