JAKOETSK, Siberië Bij extreme koude gaat de stad verborgen achter bevroren mist. Wanneer iemand door de mist loopt vormt zich achter hem een tunnel in de omtrek van zijn silhouet. De kinderen van de stad lopen s ochtends door deze tunnels naar school. Soms vinden zij een onlogisch slingerende tunnel die nergens aankomt, maar plotseling midden op de weg ophoudt. Het laatste levensteken van een Rus die dronken over straat zwalkend in de voorafgaande nacht daar is neergestort en doodgevroren.
In het boek Imperium, waarin deze scène voorkomt, beschrijft Ryszard Kapuscinski de hoogtijdagen en het uiteenvallen van het sovjetrijk. Tot 1989 was het een reusachtig monochroom op de wereldkaart, maar in 1991 spat deze Barnett Newman van de cartografie uiteen in een veelkleurige, expressionistische collage van deelrepublieken en culturen. De uniforme sovjetmens is niet meer. De eigen etnische identiteit en individualiteit bloeien op het graf van de Nieuwe Mens. En daarnaast het onkruid, het uitschot.
Imperium laat zich goed lezen als een voorwoord bij Case History, het fotoboek van Boris Mikhailov. Daarin portretteert hij de daklozen, zwervers, alcoholisten en wezen van zijn geboortestad Charkov in de Oekraïne. Tien jaar na de val van de Sovjet-Unie. Chaos, wetteloosheid en menselijk afval kleuren de sloppenwijken en vuilnisbelten van de stad. Tien jaar na het verdwijnen van het wrede Utopia is het tsaristische proletariaat bezig met een geweldige comeback.
Ronddolend in een desolate arena waaruit ontsnapping lastiger lijkt dan uit de Goelag. Een middeleeuws theater waar moeders hun dochters prostitueren, waar wonden, ontstekingen en andere aandoeningen maar niet willen genezen en waar tijdens de winter geen beschutting is te vinden tegen de kou anders dan op de bodem van een fles.
Het boek en de tentoonstelling doen verslag van een niemandsland. Een bufferzone tussen het dierenrijk en de mensheid. Een parasitaire samenleving in de schaduw van nieuw verworven vrijheden en welvaart. Rechteloos en uitzichtloos, gevangen in een heden dat zich in niets onderscheidt van gisteren of morgen. Een statische samen leving waarin tijd en leeftijd niet lijken te bestaan. Iedereen op de foto is even oud. Kinderen van acht kijken wereldwijs en brutaal in de lens. Een sigaret tussen de vingers geklemd. Ze zijn hun eigen baas. Volwassenen en vroeg bejaarden staren je aan met die schaapachtige blik van de onfortuinlijken die voor het eerst door Bruegel en Bosch werden opgetekend.
Dezelfde blik is een kilometer verderop in het Frans Hals Museum te zien. Op het schilderij De regenten van het Leproos-, Pest- en Dolhuis te Haarlem van Jan de Bray uit 1667 zien we vier heren rond een tafel. De regenten. De nobelheid en het goedertieren spatten van hun gezichten. Bezig als ze zijn met goed werk. Tussen hen in, in de achtergrond, staat een jonge leproos. Schuw en afwachtend kijkt hij op naar een van de regenten. Niet tot hun wereld behorend.
De ijzige mist van Jakoetsk hangt ook over de sloppenwijken van Charkov. De hoofdpersonen uit Mikhailovs drama trekken door die mist hun tunnels. Silhouetten zijn ze. Nabeelden van wat ooit mensen moeten zijn geweest. De fotos ogen «echt» en documentair, maar hun authenticiteit is dubbelzinnig. Mikhailov heeft zich in deze onderwereld ingekocht. Voor geld lieten zijn modellen zich portretteren in al hun afschrikwekkendheid. Je kunt dus in zekere zin spreken van een geregisseerde en gedramatiseerde documentaire. Maar anderzijds zijn die gekochte beelden juist een bevestiging van de alledaagse realiteit van dit post-utopische proletariaat, dat alles doet voor een fooi.
In besprekingen van het boek dat in 1998 verscheen, komt één gedachte met regelmaat terug: is het niet mooi en verbazingwekkend dat er zelfs onder deze erbarmelijke omstandigheden gevoelens van vriendschap, liefde en lotsverbondenheid kunnen ontstaan? En inderdaad klampen de verschoppelingen zich voor het oog van de camera met graagte aan elkaar vast. Tonen ze schaamteloos elkaars wonden, zweren en ontstoken geslachtsdelen. Maar vrolijk word je er niet van. En hoopvol stemt het evenmin. Wat de fotos met name bewijzen is het failliet van de vooruitgangsgedachte. De totale afwezigheid van hoop of zicht op een toekomst.
Een van de modellen toont op zijn ontblote borst een tatoeage van Lenins hoofd. De afdruk van de trotse zelfverzekerde kop zit vast aan het lichaam van de klaploper. Lenin kijkt naar rechts. In de verre toekomst. Hij ziet dingen. Mogelijkheden. Een maakbare samenleving. De mens die aan zijn tatoeage vast zit kijkt lodderig en lachend in de camera. Hij ziet niets. Omgeven door een mist van wodka en tijdloosheid. De volgende revolutie lijkt heel ver weg.