Kerk en staat
De hoogleraar Wim Voermans slaat met zijn antwoord aan Margreet Fogteloo (in De Groene van 1 juni) dat de scheiding van kerk en staat geen deel uitmaakt van ons constitutioneel bestel de plank enigszins mis. Lees de debatten in de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek (1795 en 1796) er op na hoe ons eerste parlement de scheiding van kerk en staat in de constitutie in wilde passen. Uiteindelijk stond er: ‘Elke burger heeft vrijheid om God te dienen naar de overtuiging van zijn hart. De maatschappij verleent ten dezen opzigte aan allen gelijke zekerheid en bescherming, mids de openbaare orde, door de wet gevestigd, door hunnen uiterlijken eeredienst niet gestoord worde. (Algemeene beginselen XIX); Geen burgerlijke voordeelen of nadeelen zijn aan de belijdenis van eenig kerkelijk leerstelsel gehecht (XX); Elk kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen eeredienst, deszelfs bedienaaren en gestichten (XXI).’ Met de eerste grondwet van Nederland (1798) verdwenen tevens het dragen van godsdienstgebonden kleding en diverse religieuze gebruiken uit de publieke ruimte. Geen heersende kerk meer (en geen bevoorrechte families) was het uitgangspunt waarvan de effectuering geleidelijk, met vallen en opstaan, plaatsgreep.
SIMON VUYK