Artikel 23
Terecht vestigt Marcel ten Hooven in zijn artikel Vrijheid van onderwijs (De Groene, 1 augustus) de aandacht op een opvallend verschijnsel. De aanleiding tot discussie over artikel 23 heeft meestal te maken met een kwestie rond islamitisch onderwijs.
Helaas, want zo lijkt er uitsluitend iets aan de hand te zijn met een bepaalde levensbeschouwing en de wet. Dit beeld wordt nog versterkt door het effect van een wet die vorige week van kracht werd, die over het boerkaverbod. Een en ander werkt versluierend, alsof er op zich geen noodzaak zou zijn om na honderd jaar de bakens te verzetten. Genoemd wetsartikel is toe aan herziening; er zijn tenslotte meer mogelijkheden dan handhaven of afschaffen.
Naast alle mogelijke voordelen van de huidige wet is er een risico, inherent aan ideologieën en religies: dat van het monopolie op de waarheid. In het onderwijs is het echter van belang dat jongeren leren dat er zoiets bestaat als levensbeschouwing (niet welke de enig juiste is), hoe je daarover kunt leren denken en dat je andersdenkenden respecteert. Hoe urgent deze kwestie is, komt ook naar voren in de artikelen Radicalisering van Jean Tillie en Deradicalisering van Rasit Elibol in dezelfde Groene.
Waar gaat het nu eigenlijk om? Niet om een overheid die zich liberaal en modieus distantieert van een visie, maar om een die zich juist verantwoordelijk opstelt om bij te dragen aan ontwikkeling van visie. Het gaat evenmin over neutraal onderwijs, dat bestaat immers niet. Wel om secularisatie en kwaliteit; daar waar integratie begint en leerkrachten van diverse pluimage collega’s zijn. Lid 3 van artikel 23 vormt een uitstekend uitgangspunt voor discussie: ‘Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.’
DIENEKE GRIJPMA, Sittard
De zorgbeveiliger
Dat de therapeutische sfeer van een PAAZ (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis) of een opnameafdeling in een APZ (Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis) al zeker vier decennia achter ons ligt, stemt mij, nog steeds werkzaam in de ggz, regelmatig weemoedig. Maar goed, things have changed, zingt Bob Dylan. Maar in het licht van de actualiteit (zie de artikelen in Trouw van 1 augustus en De Groene van 1 augustus over de ‘zorgbeveiliger’) wordt mijn weemoed overstemd door ergernis. Immers, hoe was het ook alweer? Waren de PAAZ en de APZ geen plekken waar mensen die ernstig in de war waren behandeld werden door werkers van verschillende disciplines die werkten aan herstel? Ja, dat kon er soms heftig aan toe gaan. Ook toen al vaak als gevolg van een combinatie van angst, psychose en verslavende middelen.
Vanzelfsprekend verschilden de methodes om dat gedrag te couperen, maar wat hen verbond was de (behandel)relatie tussen behandelaar/begeleider en patiënt met als kernbegrippen: deskundigheid, echtheid, vertrouwen en hoop. Ik durf rustig te stellen dat we daar goed in waren, heel goed, hoewel er ook toen sprake was van (structurele) onderbezetting. Voor patiënten bleek herstel mogelijk, evenals het leren leven met recidieven en terugval. Ook (ambulante) nazorg werd gedaan door deskundige behandelaars/begeleiders. Kort waar mogelijk, lang indien noodzakelijk.
Is dit nu een inleiding op ‘vroeger was alles beter’? Nee, dit is een J’ accuse…! aan de overheid, de markt, de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Het is beschamend dat kwetsbare, ernstig zieke mensen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben van deskundige behandelaars/begeleiders. Het is beschamend dat deskundige behandelaars/begeleiders anno 2019 niet in ruime aantallen aanwezig zijn in de ggz-instellingen. Het is werkelijk godgeklaagd dat er ‘zorgbeveiligers’ werkzaam zijn in de ggz en dat bestuurders dat goed praten is te triest voor woorden. Elk land krijgt (ook) de psychiatrische zorg die het verdient.
JOHN SPOOR, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en specialist relationele zorg, Gouda