De schijn van objectiviteit
Jammer dat redacteur Jan Postma zich over een hele pagina (De Groene, 1 juli) boos maakt over de fouten en verdraaide feiten waaraan ik mij schuldig maakte in een eerder Volkskrant-artikel. In dat stuk bepleitte ik eerherstel van het oude journalistieke beginsel van hoor en wederhoor, in reactie op de trend in de progressieve Amerikaanse pers om zich te keren tegen wat daar honend bothsidism wordt genoemd, ‘tweezijdigheid’.
Spijtig van die boosheid, omdat Postma in zijn ijver om mijn onkunde te etaleren de boodschap uit het oog verliest. Die was dat de noodzaak om ook de andere partij aan het woord te laten, dwingt tot journalistieke bescheidenheid, dat wil zeggen het besef dat er mensen rondlopen met een andere optiek dan jij. Om die reden is het afzweren van het enerzijds anderzijds in Amerika niet alleen geen verbetering, maar een rechtstreekse bedreiging van dit vak.
Vanwege de vakantie kon ik niet eerder reageren, maar in de tussentijd is een en ander gebeurd dat het belang van het horen van de andere partij nog eens onderstreept. Bij The New York Times barstte de journalistieke crisis uit met het ontslag van de chef van de opiniepagina, die een artikel had afgedrukt van een Republikeinse senator. Een deel van de redactie wilde geen kennis nemen van onwelkome ideeën, en de chef moest weg. Om een idee te krijgen van de journalistieke geestesgesteldheid: eind juni stond er een groot artikel in dezelfde krant, van een gezaghebbend journalist die beargumenteerde dat een verslaggever zich moet laten leiden door ‘moral clarity’, morele helderheid. Je moet een racist een racist noemen, gewoon omdat hij dat is. Waarheid wordt morele juistheid. Dat klinkt stoerder dan de slappe neutrale, ‘tweezijdige’ berichtgeving die tot dan toe het richtsnoer was.
Maar dan moet je de ontslagbrief lezen die interviewster Bari Weiss, ook New York Times, half juli schreef. Zij was drie jaar geleden in dienst gekomen om tegendraadse vraaggesprekken te maken met mensen wier standpunten vaak niet doordrongen tot het publiek van de NYT. Dat was in de tijd nadat Trump verrassend was gekozen en de hoofdredactie van de Times tot de slotsom kwam dat ze bij de krant weinig van Amerika begrepen. Drie jaar later is die nieuwsgierigheid totaal verdwenen. Bari Weiss vond de atmosfeer op de redactie niet meer om te harden, haar verhalen werden haar niet langer in dank afgenomen. Ze hield de eer aan zichzelf. De praktijk van morele helderheid blijkt morele afwijzing.
Vorige week publiceerde de redactieraad van de NYT een richtlijn om de werkomstandigheden van zwarte journalisten te verbeteren. Het is een hele waslijst, waaronder verplichte trainingen voor ‘unconscious bias’ en ‘sensitivity reads’ van artikelen voordat ze worden gepubliceerd. De krant moet kennelijk een ‘safe space’ worden, voor zowel journalisten als lezers. Mij doen trainingen in verband met onbewuste vooroordelen en het voorproeven op onjuiste opvattingen meer denken aan het China van Mao dan aan het land van het vrije woord.
In mijn ogen is het horen van de andere partij een minimumgarantie tegen de zuivering van onwenselijke standpunten die nu om zich heen grijpt. Dat is geen Amerikaanse uitzondering. Ook in Nederland hebben we intussen kennis gemaakt met uit voorzorg gemaakte excuses door politici, museumdirecteuren, universiteitsbestuurders en ook journalisten, vanwege hun ongepaste witheid en hun geestelijk falen tegenover de medemens van kleur. Wie er anders over denkt, doet straks niet meer mee.
MARTIN SOMMER, Haarlem