Verzorgingsstaat
Biedt de verzorgingsstaat de beste garantie tegen economische crises en is een sterke staat essentieel voor het behoud van economische stabiliteit, zoals verzorgingsstaat-expert Anton Hemerijck beweert? Hij gelooft, zo lees ik in het heldere artikel van Casper Thomas (in De Groene van 9 augustus), in een keynesiaanse aanpak waarbij de overheid flink moet investeren om de schokken van een economische crisis op te vangen.
Als historicus plaats ik echter wel enige vraagtekens bij een dergelijke redenering. Zo heeft de Amerikaanse president Roosevelt met zijn ‘New Deal’ geprobeerd de economie in de jaren dertig uit het slop te halen, en toegegeven: dankzij werkverschaffing, sociale wetgeving en steun aan particuliere bedrijven verminderde de ellende waarin een groot deel van de bevolking was ondergedompeld. In de praktijk was de nieuwe aanpak echter niet meer dan symptoombestrijding, want de crisis werd pas in 1941 beëindigd, toen de Amerikaanse economie als gevolg van de Tweede Wereldoorlog weer op volle toeren ging draaien.
Hetzelfde geldt voor Duitsland in de crisisjaren. Door de economische politiek van Hitler, waarbij een centrale rol voor de overheid was weggelegd, verminderde de werkloosheid zienderogen en steeg de levenstandaard van de Duitse bevolking. De staat was door dit alles echter wel uitgegroeid tot een allesvernietigend monster. Een sterke staat is dan misschien in staat een economische crisis efficiënt aan te pakken, de kans dat hiervoor een te hoge prijs moet worden betaald is en blijft levensgroot.
ALBERT KORT, ’s-Heer Hendrikskinderen
Jaron Lanier
De informatie die we opdoen uit sociale media sluit ons op in onszelf. Een individuele, op eigen klikgedrag afgestemde informatievoorziening doet ons verzeild raken in onze eigen, homemade bubbels. Maar ook in onze individuele Theory of Mind of wereldbeeld. Daar heeft Silicon Valley-informaticus Jaron Lanier (in De Groene van 2 augustus) een punt. ‘Minder dan ooit tevoren zien we wat anderen zien en krijgen we de kans om elkaar te begrijpen.’ Terwijl we nu juist ‘collectief gezond verstand’ nodig hebben om toekomstige problemen in de wereld te lijf te gaan. Mijn complimenten voor dit verder weinig te beluisteren geluid. Maar waar Lanier de individualisering van de informatie toeschrijft aan het internet geeft hij datzelfde internet een exclusiviteit die het niet verdient. Informatiegaring is sowieso in het Westen een politiek solide onderbouwde, individualistische aangelegenheid. Of het nou de media betreft, het onderwijs, de bibliotheek of de reclames in de supermarkt: onze constitutioneel geïdealiseerde vrijheidslievendheid verzekert ons ervan dat informatiebronnen vroeg of laat tegen theories of mind aanlopen die strijdig zijn met die van anderen. (Probeer maar eens onder vrienden een verdiepend inzicht uit De Groene te ventileren: je komt meestal van een koude kermis thuis.)
Het inzetten van informatiebronnen in een streven naar gemeenschapszin wordt daarmee in het algemeen gesproken onrealistisch. Het publiek eigendom maken van sociale media, zoals Lanier voorstelt, lijkt me op zich een verstandig initiatief. Maar met technologische oplossingen komt men daarbij niet ver. Wie naar gedeelde kennis zoekt zal precies daar werk van moeten maken. Sinds enkele decennia is, zoals we weten, in ons land en in de VS het pleidooi gevoerd voor canonieke kennisinhouden in het literatuur- en geschiedenisonderwijs. Als ‘alfa’-antwoord op Laniers technologische probleemstelling lijkt mij dit het betere antwoord, dat het leven zo ‘ouderwets, autoritair en dwangmatig’ (Laniers woorden) zal moeten zijn als de vrijheidslievende liberaal zich maar kan permitteren. Onderwijs in canonieke, wereldoriënterende kennisinhouden verdient, om de problemen van de tijd gezamenlijk te kunnen overzien, politieke, wetenschappelijke en financiële topprioriteit.
GUIDO EVERTS, Amstelveen