Goed fout
In Pieter van Os’ uitstekende recensie van mijn boek Goed fout: Herinnering van een meeloper zijn een paar onjuistheden geslopen die aan het stuk onnodig afbreuk doen. Van Os schrijft: ‘Zelf geeft Fennema als reden voor zijn lidmaatschap (van het corps – mf) het verhaal over een man in livrei die om twee uur ’s nachts bij zijn oudere broer kwam bedienen en die luisterde naar de naam Gosewijn.’
In mijn boek beschrijf ik precies het omgekeerde: ‘Om twee uur ’s nachts werd er gebeld en klom een man in livrei de trap op. Hij leek zo uit een Russisch toneelstuk weggelopen en werd door de studenten met gejuich ontvangen. “Gosewijn!” riepen ze, “Gosewijn, kom boven.” Er werd een leunstoel vrijgemaakt en de lakei mocht kiezen tussen bier en jenever.’ De man in livrei kwam dus niet om te bedienen, maar werd door de studenten bediend. Dat was nu juist het intrigerende.
Vervolgens schrijft Van Os over mij: ‘Maar veelzeggender is dat hij vooral veel aandacht geeft aan een beroemd incident dat was voorgevallen kort voordat hij zich had aangemeld als lid: student David Rutgers van Rosenburg was gestikt in een roetkap. De aantrekkingskracht van het levensgevaarlijke spel dat leden met elkaar speelden in wat de ontgroening heet, ging niet aan Fennema voorbij.’ Ik was ten tijde van die beruchte roetkapaffaire, in april 1965, zeeman. Op de SS Rotterdam waarmee ik op dat moment op weg was van New York naar Rotterdam bereikten ons geen berichten daarover. Het speelde ook geen enkele rol bij mijn keuze voor het usc.
In mijn boek zijn wel betere voorbeelden te vinden voor Van Os’ op zichzelf plausibele stelling dat ik een slecht mens ben.
Meindert Fennema
Indonesië
Remco Raben heeft (in De Groene Amsterdammer van 13 augustus) een gedegen essay gepubliceerd over de gecompliceerde verhouding tussen Nederland/Nederlands-Indië en Indonesië. Zijn analyse vul ik graag aan met de stelling van Rudy Kousbroek die al in 1992 in Het Oostindisch kampsyndroom (pag. 306) gesteld heeft dat, voordat het oorlogsverleden in Nederlands-Indië verwerkt kan worden, eerst ons koloniale verleden verwerkt moet worden: de Nederlanders zijn immers niet de oorspronkelijke bevolking van het land geweest, maar een kleine groep die over de bevolking geheerst heeft, en de oorlog heeft ervoor gezorgd dat deze groep haar overheersende positie verloren heeft. Wat die groep overkomen is, is niet alleen verschillend geweest van wat de inheemse bevolking is overkomen (Remco Raben heeft daar in zijn essay ook op gewezen), maar verschilt eveneens van wat de Nederlanders in het moederland hebben doorgemaakt.
Rudy Schreijnders, promovendus naar het werk van Rudy Kousbroek aan de Universiteit voor Humanistiek
Opheffer
Opheffer vroeg zich in De Groene Amsterdammer een tijd geleden af of het gemiddelde IQ omlaag gaat als er veel domme mensen bij komen. Het antwoord is: nee, want het gemiddelde IQ is altijd 100. Als Opheffer de vraag anders geformuleerd had, namelijk: wordt de samenleving gemiddeld dommer als er heel veel domme mensen bij komen, dan was het antwoord bevestigend geweest.
Nu doet Opheffer dus zelf mee aan het dommer worden van de wereld.
Bert Vanderveen
Slim word je van De Groene Amsterdammer
‘Studeren doe je aan de universiteit, slim word je van De Groene Amsterdammer’, zo luidt de slogan waarmee dit weekblad in de zomer studenten hoopt te verleiden tot het nemen van een abonnement. Slim – een uit het Engels vertaald modewoord dat met gretigheid te pas en te onpas wordt ingezet: slimme apparaten, slimme gebouwen, slim onderwijs. De Groene volgt de trend slaafs. In mijn woordenboek lees ik bij dit lemma: ‘Vlug in het bedenken van hulpmiddelen en uitwegen’. Het woord verwijst naar technisch en strategisch denken dat niets van doen heeft met de breedte en diepgang waarvoor ik het ‘Onafhankelijk weekblad’ De Groene Amsterdammer lees. Ik vind het geen reclame.
Mariette Akkerman, Utrecht