De Gids
Een van de voordelen van een abonnement op De Groene is dat je maar liefst zesmaal per jaar wordt getrakteerd op een extraatje. Normaliter gruw ik van ongevraagde – veelal ongewenste – post die bij mij maar al te vaak in de brievenbus valt. Voor De Gids moet ik evenwel een uitzondering maken en zeker voor de laatst verschenen aflevering die geheel gewijd is aan ‘de stem van de onderklasse’. Wat een geweldig nummer is het geworden over een probleem dat waarschijnlijk tijdloos is, maar juist de laatste jaren onderwerp van vaak felle discussies is geworden.
Zijn schrijvers in staat een stem te geven aan de naamlozen in de geschiedenis en welke gevaren liggen hierbij op de loer? Het zijn vragen die waarschijnlijk nooit eenduidig kunnen worden beantwoord, maar die in de bijdragen van de verschillende schrijvers wel uitvoerig worden besproken en verduidelijkt. Het essay van Édouard Louis (Het boek als gewelddaad) is beschrijvend maar vooral analyserend en daardoor uitermate verhelderend; het aangrijpende verhaal van Peer Wittenbols (Huilde snot en slinger, die Mia van mij) greep me bij de strot en de bijdrage van Maria Barnas (De aangepasten) was voor mij zelfs aanleiding om het door haar besproken en met de Libris Literatuur Prijs 2018 bekroonde Wees onzichtbaar van Murat Isik terstond aan te schaffen.
ALBERT KORT, ’s-Heer Hendrikskinderen
George Monbiot
In het artikel van Jaap Tielbeke (in De Groene van 18 september) over het gedachtegoed van George Monbiot staan enkele mogelijke maatregelen om de bedreigde economische situatie het hoofd te bieden. Aan één daarvan, het invoeren van een lokale munt, zou goed te voldoen zijn. Daartoe zouden de pinautomaten voortaan geld in guldens moeten leveren in plaats van in euro’s. Eventueel met een bepaald maximum en met aftrekking van een percentage aan belasting. Dat laatste kan meteen doorgesluisd worden naar de gemeentelijke sociale dienst, zodat ook dit deel van het geld de (lokale) gemeenschap direct ten goede komt. Over het geld hoeft vervolgens geen belasting betaald te worden, waardoor het in omloop kan blijven. Dat dit de lokale economie zou stimuleren kan met het volgende verhaal worden geïllustreerd:
Een rijke man ging op reis. Omdat hij bang was voor inbraak tijdens zijn afwezigheid gaf hij een biljet van duizend gulden aan een herbergier ter bewaring. Toen hij weg was, dacht de herbergier: ik heb een forse rekening bij de slager. Die duizend gulden heb ik voordat de man terugkomt wel weer terugverdiend. Dus betaalde hij zijn schuld bij de slager ermee.
De slager had een erfeniskwestie die hem veel geld had gekost. Hij kon nu ineens de notaris betalen. De notaris liep al langer met het idee rond om een receptie te houden waarbij hij zijn relaties wilde ontvangen. Die receptie hield hij in de herberg van het dorp. De kosten liepen op, maar hij kon ze betalen met het onlangs geïnde briefje van duizend gulden.
Het aardige is dat niemand er armer van is geworden, maar dat er beweging kwam in de financiële toestand van de dorpsbewoners. Als de notaris het geld niet weer zou hebben uitgegeven zou het proces gestaakt zijn. En dat is wat er gebeurt in ons huidige systeem: het geld dat wij uit de geldautomaat halen, geven we uit aan grote firma’s. Bij een Nederlands chartaal geldstelsel in guldens kan het geld in de gemeenschap blijven waardoor de kleine bedrijven en dienstverleningen gestimuleerd worden. En het geld dat in omloop komt blijft circuleren, tenzij mensen het zouden gaan oppotten of aan grote firma’s zouden uitgeven. Maar waarom zouden ze dat doen? Sparen en het aan grote firma’s uitgeven kan met de girale euro’s, aangezien deze gehandhaafd blijven.
Hiermee zou in elk geval één van Monbiots gevaren te voorkomen zijn.
JUSTUS VERSTER