Scandinaviërs in Xinjiang
In Jos de Muls artikel ‘Heftige harmonie in Xinjiang’ (De Groene, 17 januari) is een historische onnauwkeurigheid geslopen. De Mul schrijft dat de Tocharen, een van de etnische groepen die het Tarimbekken bewoonden voor de komst van de Oeigoeren, ‘genetisch verwant aan Scandinaviërs’ waren en suggereert dat dit nu verdwenen volk ‘van West-Europa naar China’ was gemigreerd. Dit laatste is onjuist. De Tocharen zijn weliswaar verwant aan de Scandinaviërs (evenals de rest van de Indo-Europese groepen), maar die waren op hun beurt zelf naar West-Europa geïmmigreerd. Waar de Tocharen, Scandinaviërs en andere Indo-Europese groepen precies vandaan kwamen, is een zeer omstreden kwestie, maar de twee prominentste mededingers zijn de steppen van Centraal-Azië en het huidige Turkije (zie https://dlc.hypotheses.org/807 voor een kritische discussie van recente literatuur over dit vraagstuk). De Tocharen hadden dus niet ‘Scandinavische genetische wortels’, zoals de Mul schrijft, maar Aziatische – net zoals de Europeanen.
SUNE GREGERSEN, promovendus Engelse historische taalkunde, UvA
Bernard-Henri Lévy
Filosoof Bernard-Henri Lévy verdedigt (in De Groene van 17 januari) als trotse Fransman met hart en ziel de waarden waarvoor zijn land en Europa staan en die wij sinds de Verlichting als ons geestelijk erfgoed koesteren. Ik deel zijn inschatting van de ‘gele hesjes’, omdat hun optreden in veel opzichten doet denken aan de fascistische bewegingen, die voornamelijk door gevoelens van ‘rancune’ (om met Ter Braak te spreken) werden gedreven.
Ondanks alle sympathie die ik voor Lévy en zijn ideeën heb, vrees ik echter dat hij in onze tijd een achterhoedegevecht voert en binnenkort waarschijnlijk niet meer is dan een roepende in de woestijn. Het Europa dat hij zo hartstochtelijk verdedigt, wordt namelijk in alle opzichten overvleugeld door grote mogendheden als Amerika, China en Rusland. Europeanen hebben eeuwenlang dankzij hun politieke en economische superioriteit westerse normen en waarden aan andere volken kunnen opdringen. In de toekomst is het echter onvermijdelijk dat Europa moet toezien hoe andere beschavingen hun cultuur kunnen opleggen aan ons continent en verbaal protest hiertegen zal weinig helpen. Macht komt tenslotte niet uit de mond van filosofen, maar uit de loop van een geweer. Het lijkt er overigens sterk op dat Lévi zich bewust is van het feit dat hij een verloren strijd aangaat. Niet voor niets vergelijkt hij zijn arbeid met die van Sisyfus, vrijwel onmogelijk dus.
Nee, als Europa al een toekomst heeft, ligt die waarschijnlijk in de exploitatie van zijn rijke verleden. En waarom zouden wij bezwaar maken tegen de komst van miljoenen toeristen uit Azië en Amerika voor wie Europa niet veel meer is dan één groot toeristenoord?
ALBERT KORT, ’s-Heer Hendrikskinderen