Zwarte piet

Ik begon me enigszins zorgen te maken, maar Hassan Bahara (in De Groene Amsterdammer van 24 oktober) stelt mij weer gerust: het zwarte-pietendebat is ‘payback time’ en zwarte piets racisme een debating ploy: de perfecte stok om de zelfgenoegzame Hollander mee te slaan. Abdelkader Benali wordt geciteerd: ‘Als je kritiek op de islamitische tradities accepteert als onderdeel van de open samenleving, dan mag ook zwarte piet onderdeel zijn van kritiek.’

Kennelijk kan het benauwend zijn te moeten leven in een land waarin vanaf de mensenrechten tot het openbaar vervoer alles bijna te perfect functioneert, deel uit te maken van een samenleving die de afwezigheid van gebreken nonchalant onbesproken laat en zo haar superioriteit benadrukt, en toch het gevoel te hebben dat je er niet helemaal bij hoort. En ook zwarte piet, die enige neger die de Hollanders zelf geschapen hebben, is te perfect. Een stereotype? Jawel, maar wat voor stereotype: deskundig, betrouwbaar, integer, hoffelijk zonder onderdanig te zijn, discrimineert op geslacht noch geaardheid, eist niet op hoge toon respect voor zijn god of zijn profeet. Zwarte piet, wie zou hem niet als buurman willen hebben?

Klaas Maas, Voorschoten

Economie als religie

In ‘De Mammon is dood, en wij hebben hem vermoord’ (De Groene Amsterdammer van 17 oktober) signaleert Frans Mulder de trend dat economie tegenwoordig in relatie wordt gebracht met theologie. Nuttig dus. Alleen, hoe kun je, na Max Weber, dit aan de orde stellen zonder het calvinisme erbij te betrekken? Volgens het artikel zou dat kunnen. Zo zouden we ons volgens economen/theologen laten beheersen door afgoderij, de ‘Mammon’. Hier wordt iets losgezongen uit zijn historische context. Alsof het kapitalisme, als abstract en rationeel gedacht systeem met geld als doel op zich, in India of China zou hebben kunnen opkomen. Alsof niet de protestantse God Himself het geld-verdienen-om-het-geld gebillijkt en, het eerst in Engeland, vervolgens en tot op heden in Amerika, theologisch gefundeerd heeft.

Mits aan een beroep verbonden, aan ascetische voorwaarden beantwoordend en ten doel gesteld aan verhoging van productiviteit, zo vinden we in Webers Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus, is inkomensverrijking een expliciet door God gestelde opdracht. Dat geld in het Westen een obsessie werd is waar, maar dat heeft een theologisch fundament waar ‘afgoderij’ niet aan te pas kwam.

Twee citaten uit Webers boek kunnen dit illustreren. ‘If God show you a way in which you may lawfully get more than in another way, if you refuse this, and choose the less gainful way, you cross one of the ends of your calling, and you refuse to be God’s steward, and to accept His gifts’, aldus Richard Baxter, een invloedrijke zeventiende-eeuwse puritein. En John Wesley, de achttiende-eeuwse stichter van het methodisme: ‘We must exhort all Christians to gain all they can, and to save all they can: that is, in effect, to grow rich.’ Door de eeuwen heen – te beginnen in de zestiende, in ons land – gold steeds dezelfde boodschap: verrijk jezelf, mits voor een nuttig doel, zo veel mogelijk. Geen ‘Mammon’ te bekennen, wel theologie in de strikte zin des woords.

Wie vanuit christelijke invalshoek iets ‘afgoderij’ noemt, zoals de in het artikel besproken Bob Goudzwaard (ideoloog van de arp), begeeft zich gauw op glad ijs. ‘Dit [verering vanuit een afhankelijkheidsrelatie] gebeurde in primitieve samenlevingen ook.’ De God van Lloyd Blankfein, ‘voormalige baas van de grootste geldmachine op aarde’, is in zijn uitspraak dat hij ‘het werk van God’ zou doen, weinig ‘primitief’ maar eerder bijbels-letterlijk te nemen. De Mammon moge dood zijn, maar Zijn ware naam is God.

Guido Everts, Amstelveen

Daniel Kehlmann

Cyrille Offermans besprak (in De Groene Amsterdammer van 24 oktober) de roman F van Daniel Kehlmann. Daarin beweert hij dat F Kehlmanns eerste roman is na Die Vermessung der Welt. In 2008 verscheen echter Ruhm, door diverse Nederlandse kranten toentertijd als beste roman genoemd in het traditionele jaarlijstje. Net als in F wordt in Ruhm een auteur als personage opgevoerd. Deze Leo Richter heeft een duidelijke poëtiek. Voor een degelijke recensie van F is het noemen van Ruhm en een vergelijking tussen beide fictieve schrijvers onmisbaar.

Verder vind ik de Nederlandse vertaling niet geheel geslaagd. Het vlakke, ten slotte, waarvan Offermans Kehlmanns werk beticht, is door de auteur bewust gekozen om inhoud en vorm hand in hand te laten gaan. Dat is, zoals de recensent dan wel weer toegeeft, inderdaad een briljante vondst. Dat het resultaat hem steenkoud liet, ligt wellicht aan het feit dat Offermans slechts door literatuur geraakt wordt en niet door inhoudelijke zaken?

Laurens van der Goot