H401

De Groene maakte ruimte voor de morele wederopstanding van Castrum Peregrini als H401. De rol van de huidige H401-leiding in de ‘oude’ stichting wordt in het artikel van Roos van der Lint echter incorrect weergegeven. Een deel van de huidige directie was immers actief lid van de Castrum-sekte, was geworven binnen Castrums geseksualiseerde, pedo- en efebofiele ‘vriendschaps’-systeem door een oudere vriend. Zij organiseerden mede de jaarlijkse rituele feesten waarin de Castrum-ideologie van de pederastie werd gecelebreerd.

Zij waren, net als ik, lid van de sekte. Zij dragen daarom, net als ik, verantwoordelijkheid voor het seksueel misbruik van vooral jongens en jonge mannen, maar ook van meisjes en vrouwen. Ik hoop dat ik als initiële klokkenluider iets van mijn schuld heb terugbetaald. De H401-directie deed dat echter niet, benadrukte hun relatie met Gisèle d’Ailly, wier materiële erfgenamen zij werden. Zij erkenden hun verleden met sekteleider Wolfgang Frommel en diens ideologie niet, integendeel: zij verdraaiden en verzwegen dat verleden. Ze ‘vergaten’ de onthullingen over Frommels soms misdadig wangedrag in het memoir van Joke Haverkorn van Rijsewijk. En zo konden zij zich – blijkens het Groene-artikel – geschokt tonen toen het misbruik via een aantal artikelen in Vrij Nederland uitkwam.

Deze ontkenning had echter consequenties voor de slachtoffers, van wie een aantal precies wist wat er zich op de Herengracht en in de dependance, de Komturei, had afgespeeld. De slachtoffers werden buiten de deur gehouden. Eerst door de directie van toen nog Castrum, nu H401. Daarna door de Raad van Advies waarin onder anderen Job Cohen en Marjan Schwegman (voorheen NIOD) zitting hadden, die beiden contact expliciet weigerden. En ten slotte door de Bauduin-onderzoekscommissie wier aanbevelingen in de eerste plaats de doorstart van Castrum beoogden en de slachtoffers als afterthought koud en kil naar Slachtofferhulp doorstuurden. Een door een aantal slachtoffers opgesteld addendum bij het rapport, dat wees op onder meer dit pijnlijke manco werd door de commissie-Bauduin geweigerd en aldus niet opgenomen in het eindrapport.

In de praktijk betekent deze slachtoffer-vrije omstandigheid dat het verhaal over Castrum dat verteld wordt bij rondleidingen en in H401-publicaties, en nu dus in De Groene, niet verteld wordt door de slachtoffers, maar door de levende erfgenamen van de daders. En dit is van die Castrale verdwijntruc misschien wel het akeligste gevolg: dat het ellendige lot van de slachtoffers met veel fanfare, bijna trots, gebruikt wordt als geestelijk voedsel voor de huidige programmering. Het nu door De Groene besproken programma is gebaseerd op een misdadige cultuur en daar is vanuit slachtofferperspectief niets moois of interessants aan.

FRANK LIGTVOET

H401 (2)

Herengracht 401, A-locatie in het centrum van Amsterdam, van 1941 tot op heden bewoond door een wonderlijk soort van intellectuelen die bezoekers, journalisten en onderzoekers nog steeds weten af te leiden van de werkelijkheid van seksueel en economisch misbruik die in dit pand plaatsvond.

Annet Mooij heeft in de biografie van haar hoofdbewoner Gisèle d’Ailly (2018) dit glashelder gedocumenteerd. Jammer dat ook deze keer Roos van der Lint weer van die werkelijkheid door ‘glas, kralen, touw en leer’ werd afgeleid.

JOKE HAVERKORN VAN RIJSEWIJK

Chaucer

Ik ben het geheel eens met Patrick van IJzendoorn (in De Groene van 27 januari) dat Chaucers Canterbury Tales (1387-1400) niet uit het Britse lesprogramma moet worden gehaald.

Integendeel, gepresenteerd met naast aandacht voor de grote literaire waarde ook geplaatst in een degelijke historische context is het een uiterst leerzaam boek. Heel gevaarlijk daarentegen is een oppervlakkige en onhistorische verdediging – ‘The Wife of Bath’ is protofeministisch. Want die identiteitspolitieke benadering kan ook in haar tegendeel omslaan.

Chaucers ‘Prioress’s Tale’ bijvoorbeeld is rabiaat antisemitisch. Een jonge ‘klerk’ is door joden vermoord omdat hij ‘Alma Redemptoris Mater’ zong. Zijn lijk is in een rioolput geworpen. De slotregels verwijzen naar de jonge martelaar ‘Little Saint Hugh of Lincoln’, een kind dat eveneens door joden zou zijn vermoord. ‘Niet lang geleden.’ Maar dat was in 1255, dus meer dan een eeuw voor de Tales.

Het antisemitisme heerste vooral onder de landadel, die vreesde failliet te gaan als de joodse geldleners hun leningen zouden terugvorderen. In Chaucers tijd woonde er overigens geen jood meer in Engeland, want koning Edward I had ze formeel uit het land verdreven. Pas in 1655, vierhonderd jaar na de dood van de kleine Hugh, werden joden weer toegelaten. Daarover hoor je niet vaak, want degene die het decreet ophief was Oliver Cromwell en die is in Engeland even weinig populair als onze patriotten van de Bataafsche Republiek.

Historische context, wat interessant.

AUGUST HANS DEN BOEF, Vorden