Geen ‘gewone’ geschiedenis
In De Groene van 26 januari reageert Bart van der Boom onder de veelzeggende kop ‘De Joodse Raad als zondebok’ op de wereldwijde ‘onthulling’ over het verraad van de families in het Achterhuis. Zonder zijn expertise op dit terrein in twijfel te trekken, wil ik toch een paar kanttekeningen plaatsen bij zijn reactie.
Mijn punt van kritiek betreft Van der Booms conclusie over het zelfbeeld dat – meer of minder expliciet – ten grondslag heeft gelegen aan historisch onderzoek over de Nederlandse bezettingsgeschiedenis. Hij schetst hoe het aanvankelijke beeld van Nederland in verzet (‘zelffelicitatie’) overging in een beeld van Nederland als collaborerende natie (‘zelfkastijding’), gevolgd door – of gelijktijdig met? – een ‘grijs’ en ‘betekenisloos universum waarin niemand een moreel kompas heeft en iedereen boter op het hoofd’. Die laatste benadering omschrijft hij paradoxalerwijs ‘als een morele vertelling waarin bijna iedereen tekortschiet’. Daartegenover plaatst hij – en nu komt het – een geschiedschrijving van de bezetting ‘gewoon als geschiedenis, die we met feitenkennis, empathie en nieuwsgierigheid proberen te begrijpen’.
Hier gaat Van der Booms redenatie de mist in. Ten eerste kun je je afvragen in hoeverre een vertelling waarin bijna iedereen tekortschiet als een morele vertelling aangemerkt kan worden. Mijns inziens gaat het nu juist om een amorele vertelling in de zin dat die niet wordt ingegeven door morele overwegingen van goed en kwaad. Ten tweede is het probleem met de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, en meer specifiek de geschiedenis van het nationaal- socialisme en andere moorddadige regimes, dat het geen ‘gewone’ geschiedenis betreft. Het gaat eerder om een gewelddadige geschiedenis waarbij het geweld ‘gewoon’ gemaakt werd.
Dat mechanisme van ‘normaliseren’ van een abnormale situatie moeten wij als historici nu juist onderkennen. Van der Booms streven naar – of beter oproep tot – een historische benadering van de bezetting ‘gewoon als geschiedenis, die we met feitenkennis, empathie en nieuwsgierigheid [moeten] proberen te begrijpen’, suggereert dat historici het verleden ‘neutraal’ tegemoet kunnen treden en aan de hand van speurzin en opgediepte feiten kunnen beschrijven. Dat er meer nodig is, blijkt alleen al als we ons afvragen wat het cold case-team bewoog om naar ‘het verraad’ van het Achterhuis op zoek te gaan, en welke ‘feiten’ het daarbij niet kon achterhalen. Iets soortgelijks gold voor een eerder onderzoek waarin Van der Boom uitging van ‘de feiten’, namelijk wat er in dagboeken geschreven stond, en op basis daarvan concludeerde dat zij (joden en niet-joden) niets wisten van hun lot (zie groene.nl/artikel/over-wij-weten-iets-van-hun-lot).
De kritische reacties op Het verraad van Anne Frank laten nog eens zien hoezeer geschiedschrijving nooit een ‘gewone’, feitelijke business is. Ondanks zijn kritische aantekeningen trapt Van der Boom met zijn oproep in een soortgelijke val als het cold case-team, want ook deze onderzoekers hebben naar eer en geweten de gebeurtenissen rond het Achterhuis benaderd als ‘gewoon’ een geschiedenis, die zij met ‘feitenkennis, empathie en nieuwsgierigheid’ probeerden te doorgronden. Maar op die manier gingen zij er juist aan voorbij dat het ‘echte’ verraad niet van een lid van de Joodse Raad kwam (als dat al zo zou zijn), maar primair van het overgrote deel van de Nederlandse bevolking die hun joodse medemensen gemarginaliseerd, vervolgd en weggevoerd zag worden zonder hen daadwerkelijk een helpende hand te bieden.
Barbara Henkes
Rusland
Op zich ben ik het ermee eens dat Sadet Karabulut (inDe Groene van 20 januari) laat zien hoe Rusland de crisis met Oekraïne ervaart. Zij ziet de opendeurpolitiek van de navo als oorzaak van de ‘begrijpelijke zorg’ van Rusland voor zijn veiligheid.
Het problematische aan deze benadering is dat de wensen van de zelfstandig geworden landen uit de voormalige Sovjet-Unie totaal genegeerd worden. De landen die lid zijn geworden van de navo hebben dat uit vrije wil gedaan en deze keuze is democratisch tot stand gekomen.
Rusland wil dat de navo uit deze landen vertrekt. Dat zou betekenen dat zij zonder militaire bescherming zijn. En met Russische minderheden in bijvoorbeeld de Baltische staten is een voorwendsel snel gevonden om deze staten binnen te vallen om deze minderheden ‘te beschermen’. Dat deze vrees voor Rusland niet ongegrond is, blijkt uit het gedrag van Poetin. Hij steunt dictator Assad bij zijn misdadig regime, heeft delen van Georgië en Oekraïne bezet of zelfs geannexeerd en steunt de dictators van Belarus en Kazachstan bij het onderdrukken van hun bevolking. Rusland garandeerde in 1994 de onafhankelijkheid van Oekraïne in ruil voor het ontmantelen van kernwapens in Oekraïne. Oekraïne heeft zich hieraan gehouden; Rusland heeft deze garantie twintig jaar later al geschonden.
Hans Vermeij, Nijmegen