Mensenrechten

In het artikel over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (in De Groene van 6 december) wordt ingegaan op de dilemma’s als aandacht voor schending van burgerlijke en politieke rechten door mensenrechtenorganisaties zou worden gecombineerd met aandacht voor economische ongelijkheid. Als steunlid van Amnesty begrijp ik die dilemma’s. Wel jammer dat de door mij gerespecteerde directeur van Amnesty zegt: ‘Enige differentiatie in de samenleving moet toch kunnen.’ Deze opmerking slaat de plank mis. Bij het vraagstuk gaat het erom disproportionele ongelijkheid in samenlevingen te benoemen. Deze ongelijkheid leidt en blijft leiden tot exorbitante verrijking van een zeer kleine minderheid van de mensheid, die deze materiële ‘roof’ van het grootste deel van deze materiële rijkdom blijft ondersteunen met wetten, beperking van burgerlijke en politieke vrijheden en mede daarop gebaseerd geweld. ‘Enige differentiatie’ betekent vaak schrijnende armoede, nijpende onzekerheid en perspectiefloosheid. ‘Armoede is geweld’, zei Gandhi. Rijkdom is regelmatig geweld tegen de vrijheid om daar een stem tegen te laten horen.

Ja, economische ongelijkheid is een mensenrechtenschending. En er ligt een uitdaging om dit onderwerp ook op de agenda’s van ‘traditionele’ mensenrechtenorganisaties een plaats te geven. Niet of, maar hoe is volgens mij de uitdaging.

WOUTER TER BRAAKE, Barendrecht


Fritzi Harmsen van Beek

Met Gerard Reve heb ik postuum afgesproken dat wij vooralsnog belangeloos optreden in de satire ‘concurrentie in de literatuur’. De bron hiervoor is de recente biografie over de in 1965 debuterende dichteres Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009), geschreven door Maaike Meijer. Meijer speelt de hoofdrol als de reddende engel die de dichteres eindelijk in het juiste daglicht plaatst.

De biografe baseert zich hierbij op het curieuze idee dat het excentrieke imago van een kunstenaar, van Fritzi in dit geval, de waardering voor diens artistieke oeuvre in de weg staat. Met andere woorden, zij die in het verleden ooit aandacht besteedden aan de flamboyante levenswandel van Fritzi hebben de dichteres gereduceerd tot een ‘karikatuur’.

Gerard Reve en Annejet van der Zijl, die in 1998 een bestseller over Fritzi publiceerde, zouden zich hieraan schuldig hebben gemaakt. Ook mijn persoontje komt aan bod als de schrijfster die in 1965, in de Haagse Post, een louter op roddel gebaseerd stuk aan de dichteres wijdde.

Een beledigende uitspraak. Roddel boeit me niet, het achterhalen van de waarheid vind ik veel spannender. Het op waarheid toetsen van de vele verhalen over Harmsen van Beek was destijds overigens een hels karwei. Mijn voorkeur ging uiteraard uit naar een persoonlijk gesprek met haar, maar dit bleek niet mogelijk. Maar dit terzijde. Toch leuk dat mijn 53 jaar geleden geschreven bijdrage alsnog de aandacht trekt. Aan Harmsen van Beek is kennelijk alsnog een kersverse ‘eretitel’ toegedacht: de ‘Pippi Langkous van de Letteren’. De vrouwelijke versie van Pietje Bell dus. Tel uit je winst.

BETTY VAN GARREL


Oswald Spengler

De recensent van mijn studie Oswald Spengler: Een intellectuele biografie (in De Groene van 6 december) gaat uit van de verkeerde veronderstelling dat ik met tegenzin een psychoanalytisch portret van de auteur van Der Untergang des Abendlandes heb willen schetsen. Dat was nooit de bedoeling. Het beeld van een angstige, depressieve en eenzame outsider, gefrustreerd in zijn ambities, blijkt onmiskenbaar uit zijn autobiografie Eis heauton (1913-1917) die inmiddels is uitgegeven. Hetzelfde geldt voor zijn brieven en de vele ongepubliceerde archiefstukken, zoals aanzetten tot romans en toneelstukken, die ik heb geraadpleegd. Afgezien van de politieke en sociaal-culturele situatie in Duitsland aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was het vermelden van deze persoonlijke achtergronden nodig om het ontstaan van Spenglers magnum opus beter te kunnen analyseren.

FRITS BOTERMAN